Molen Saalhof molen, Emmen

Emmen, Drenthe
v

korte karakteristiek

naam
Saalhof molen
modeltype
Standerdmolen
functie
korenmolen, oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
13105
oude dbnr.
V5064
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Emmen
plaatsaanduiding
nabij de markescheiding van Emmen en Noordbarge
gemeente
Emmen, Drenthe
kadastrale aanduiding 1811-1832
Emmen D (7) 1916 Jan Friedrich Beins, molenaar
geo positie
X: 256946, Y: 533586
N: 52.77997, O: 6.89818

constructie

modeltype
Standerdmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
plaats kruiwerk
middenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
verplaatst naar
geschiedenis
De oudst gevonden informatie aangaande een molen dateert uit 1313. Uit een, in Latijn geschreven akte van 7 Augustus 1313 blijkt dat in Emmen “twee gebroeders met de namen Henricus en Albertus, zonen van Gerardus, hoorigen der Kerk van Utrecht, verklaren den hof te Emmen in erfpacht en daarvoor 80 mud koren, hout, eikels en palingen moesten afdragen aan de bisschop van Utrecht” die in Emmen zijn hof had. Aan deze molen was het banrecht verbonden. Dit banrecht hield in dat de lokale bevolking verplicht was het graan in deze bisschoppelijke molen te laten malen

Ruim 300 jaar later in 1630 werd te Emmen vermeld: “Schulte Evert Warners huis, gepriseerd op maximum van ƒ 4500 met een halfwaardeel”. Evert Warners bezat samen met Roelf Boelkens de molen tot Emmen, gepriseerd op ƒ 2700. Daarnaast bezat hij het Herenhof, gepiseerd op ƒ 4500. Met Evert Warners werd de Schulte Evert Warners Emmen (1594 – 1654), voordien Mullinga geheten bedoeld

Er zijn geen aanwijzingen dat er rond 1630 meerdere molens in Emmen stonden, waardoor wordt aangenomen dat met deze molen de banmolen werd bedoeld

In 1630 werd ook nog vermeld: “De meule tot Emmen toekomende de scholte en Roeloff Borch.” Roelof Lucas Pranning (~1690 – 1748), stond in die tijd als molenaar te boek, hij pacht deze molen vermoedelijk van de familie Emmen.
Na het overlijden van schulte Christiaan Wolter Emmen in 1772 stond de molen gedurende 2 jaar op naam van zijn weduwe Alegonde Johanna Carsten

In mei 1775 kocht (molenaar) Johann Henrich Beins (1748 – 1816) voor 10.900 Carolusguldens een korenwindmolen van schulte Christiaan Wolter Emmen. “May 1775 heeft Hendrik Beenes van Borne laaten aantekenen dat van Erfgenamen wijlen den Hr. Scholts Emmen hadde aan gekogt de koornmolen te Emmen voor tijn duysent negen hondert car. gl.”

Bij de koop werd het “een korenwindemolen in de marke Noordbarge gelegen” genoemd. Deze molen stond dus nabij de markescheiding van Emmen en Noordbarge. Deze markescheiding heeft ter hoogte “het oude kerkhof” op de hoek Wilhelminastraat en Kerkhoflaan gelegen.

In november 1783 deed Johann Henrich Beins de korenwindmolen, voor hetzelfde bedrag als hij zelf had betaald, over aan zijn neef Friedrich Wilhelm Beins (1762 – 1830).

“Frederik Beens van Noorthoorn dat de koornwindmolen te Emmen staande hadde aangehoudde van sijn Oom J.H. Beens voor de selve prijs en geldt als laags gemelte den selve hadde aangekogt namelijk tijn duisend en negen hondert car. guld.”

“Door mij eenen restant te somme van 72: - 10 ontfangen den 29 Dec. 1785. Het overige is door de Hr. Ontvanger Selfs ontfangen. Aan mij gerestitueerd f 72 – 10c d. 31 Dec. 1785 H.J. Entinge”

In 1830 overleed Friedrich Wilhelm Beins en ging het erfgoed over aan zijn zoon Jan Friedrich Beins (1796-1872). In dit jaar schreef de burgemeester van Emmen, Jan Jacob Willinge, aan de Gedeputeerde Staten “dat er geheel geene huizen in de nabijheid dier molen gelegen zijn, daar derhalve eenen aanmerkelijke distancie van het dorp is verwijderd en geheel alleen op het veld staat”. Met Jan Friedrich Beins als moleneigenaar leek er gelijk een klein molenoorlogje te ontstaan. Gedeputeede Staten gavan nl. in 1830 vergunning aan Hendrik Kuiper om in oliemolen te bouwen in de Marke van Noordbarge “tusschen den korenmolen en het nieuwe Kerkhof”. In 1831 wou oliemolenaar Kuiper echter ook koren malen. Jan Jacob Willinge adviseerde afwijzend “…. Dat er geen behoefte bestaat tot het daarstellen van een tweede koornmolen, dewijl de op de aanwezige ieder dadelijk kan worden bediend…” Gedeputeerde Staten gaven Kuiper echter de gevraagde vergunning. Prompt vroeg Jan Friederich Beins, als praktiserend korenmolenaar, op zijn beurt dan vergunning om in zijn molen tevens “een olieslag te mogen leggen”. In 1831 werd deze vergunning aan hem verleend. Overigens was er in 1863 nog geen gebruik gemaakt van deze vergunning.

Om het verdwijnen van de Saalhof molen in 1856 te verklaren is een klein stapje naar Zuidbarge nodig.

Zowel J.F. Beins als ene R. Oosting uit sleen hadden in 1856 een aanvraag lopen voor de bouw van een nieuwe molen. Beins had een aanvraag gedaan voor kadastraal perceel D1010 te Zuidbarge, Oosting voor de naastgelegen perceel D1011. Op woensdag 27 augustus kregen zowel Beins als Oosting bericht van Gedeputeerde Staten.

Oosting kreeg een positief bericht van G.S., hij mocht bouwen op voorwaarde dat de molen in het midden der (akker) percelen D1011 en D1012 geplaatst zou worden op nadere aanwijzing van het gemeentebestuur van Emmen en minimaal 30 el van de openbare weg gebouwd zou worden.

Beins kreeg een negatief bericht van G.S. hij kreeg geen toestemming omdat “in de vergadering” was besloten Oosting toestemming te verlenen en dat “het genot van den wind aan de molen waarvoor toestemming was verleend” hierbij in het geding kon komen.

In 1857 werd in opdracht van R.Oosting een korenmolen, die later de naam “Zeldenrust” (db nr 36) kreeg, aan het Oranjekanaal in Zuidbarge gebouwd op de secties D1011 en D1012.

Uit het archief van notaris S.J. Oostering blijkt dat Oosting te Zuidbarge op 23-12-1857 een bedrag groot fl 5000,- gulden leent van J.F. Beins. “Tot zekerheid en waarborg voor de betaling gelden de twee percelen D1011 en D1012 benevens de op dezen grond getimmerde en bijthans voltooide molen”

De grote vraag is wat er in of na 1856 gebeurde met de “Saalhof molen” van Beins. Had Beins twee molens? Was de “Saalhofmolen” verwoest door natuurgeweld? Het lijkt uitgesloten Een brand of blikseminslag zou zeker in de Drents en Asser Courant zijn vermeld, hetgeen niet het geval is. Was de molen misschien afgebroken of naar elders verplaatst? Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de “Saalhof molen” hier na 1856 nog stond. In het boek “Beens/Beins, sporen van een familie” dat in september 2004 is uitgekomen wordt vermeld dat de molen is verkocht. Aan wie is niet aangegeven.

Er zijn verschillende lezingen over de bouw van de Zuidbarger molen, die tot dusverre alleen op ‘overleveringen’ van voorgaande generaties berusten.

- de Zeldenrust zou zijn opgebouwd “uit onderdelen van de molen aan de Molenkamp”. Het bestaan van deze molen is nog twijfelachtig en daarbij werd deze molen al sinds 1804 al niet meer genoemd.
- Familie leden van Oosting zouden ooit verteld hebben dat het bouwmateriaal afkomstig was van een afgebroken molen uit Westerbork. Helaas heeft er in de jaren voor 1857 geen afbraak van een molen plaatsgevonden.
- De molen zou zijn opgebouwd uit onderdelen van de in 1854 (drie jaar eerder) door onbekende oorzaak verdwenen oliemolen in de Maten

Volgende theorie is mogelijk: gelet op de feiten:
-1 dat na 1856 de Saalhof molen niet meer wordt genoemd,
-2 dat vrijwel gelijktijdig de molen aan de molenstraat werd gebouwd
-3 dat vrijwel gelijktijdig de bouw van de Zeldenrust plaatsvond,
-4 dat voor de bouw van de Zeldenrust gebruikte (en gemerkte) onderdelen zijn toegepast,
-5 dat Beins aan Oosting geld leende.

Deze feiten zouden er op kunnen wijzen dat de voormalige Saalhof molen voor de bouw één dezer molens heeft gediend. De Saalhof molen was al een zeer oude molen, die mogelijk aan onderhoud of restauratie toe kon zijn. Waarom zou Beins de oude Saalhof molen afbreken en met dezelfde oude onderdelen, op nauwelijks 90 meter afstand een molen aan de Molenstraat bouwen? Het lijkt verkwisting van geld. Blijft slechts over dat de Saalhof molen gediend zou kunne hebben voor de bouw van de Zeldenrust. Beins zou (onderdelen van) de Saalhof molen verkocht kunnen hebben aan R. Oosting om met de opbrengst daarvan zijn nieuwe molen te bouwen, Waarom zou de uit Sleen afkomstige Oosting nu juist in Emmen een molen hebben laten bouwen met onderdelen van elders zoals het eerder gememoreerder Westerbork? Had hij voor Emmen gekozen omdat hier onderdelen aanwezig waren? Waarom zou hij molenonderdelen van ver halen als ze dichtbij te verkrijgen waren?

Nog eens drie feiten:

- de Zeldenrust is van oude balken gebouwd.
- Het houten tandrad onder de kap is van het type dat alleen bij (zeer) oude molens voorkwam.
De Saalhof molen was zeer oud.
- Monumentenzorg eiste bij de restauratie dar er niets aan dit oude tandrad gewijzigd mocht worden.

Omdat harde bewijzen ontbreken is één van de mogelijkheden de balken te laten onderzoeken op ouderdom. Verbaast het u, als de leeftijd der balken wel eens veel meer “dan een paar honderd jaar” zal blijken te zijn? Tot zover deze zijstap.

In 1872 kwam J.F. Beins te overlijden, zijn vrouw (tevens nicht) Wilhelmina Dorothea Beins in 1878 te Goor. In 1879 werden als erfgenamen vermeld: zoon Johannes Hindrikus (1830 – 1912, molenaar te Emmen en Roswinkel), Hanna Henriëtte(a) (1823 – 1880), Hendrika Wilhelmina (1835 – 1882). Drie andere kinderen waren toen al overleden.

aanvullingen

trivia
Volgens het boek “Molens in Drenthe” stond er in 1645 slechts 1 molen. De bron is niet bekend maar lijkt correct omdat er in het molenblad Stellingnieuws staat: “de molen van Schulte Everts Warners werd in 1654 getaxeerd op ƒ 1500."
-----

Uit een oud manuscript, wellicht afkomstig van iemand die tot de vroegere etstoel behoorde?, is een lijst opgenomen met opbrengsten der belastingen in het jaar 1728. Hieruit blijkt dat de belasting “op het gemaal” in Emmen was verpacht voor ƒ 560 (Gasselte daarentegen ƒ 180 en Rolde ƒ 861)
-----

In 1756 huurde Albert Bening een molen van schulte Christiaan Wolter Emmen
-----

Op de kadastrale kaart van 1832 staat op sectie D1916 een “koornmolen” aangegeven. Volgens de OAT was Jan Friedrich Beins eigenaar. Dit perceel lag ongeveer 90 meter van de plaats waar in 1856 de molen aan de molenstraat zou verrijzen. Op deze kadastrale kaart is in de omgeving van D1916 geen enkele bebouwing te zien hetgeen overeenkomt met de beschrijving van Jan Jacob Willinge in 1830

Informatie ontleend aan de website Historisch Emmen.
-----

Op 12 maart 1830 plaatste Beins een advertentie in de Drentsche courant voor een knecht op de windmolen
-----

NB De aangegeven locatie is een schatting naar de TMK van ca. 1850.
Op de kadasterkaart 1811-1832 lijkt de molen aangegeven met een achtkante voet! Wellicht stond er eerst een standerdmolen en later de achtkante molen die werd verplaatst?
Red.