De vorstin-abdis van Thorn bezat in Baexem het recht van molendwang. De inwoners van Baexem, dat voor de Franse Tijd tot het vorstendom behoorde, waren aanvankelijk aangewezen op de watermolen van Dasselrode, die reeds in 1244 eigendom van het stift in Thorn was. De molen was een graan- en oliemolen en lag op de latere Tungelroyse Beek bij de Slagmolenbrug. De watermolen werd reeds vroeg afgebroken, waarna de eerder genoemde Leveroysche molen, die eveneens in 1244 eigendom van het stift was, het maalrecht kreeg. De Leveroysche molen werd later het eigendom van het klooster St. Elisabethsdal in Nunhem. Als deze molen te weinig water had, waren de inwoners verplicht naar de watermolen van Grathem te gaan.
Na afschaffing van de molendwang (1790) duurde het tot 1845 voordat in Baexem een windmolen werd gebouwd. Het dorp telde toen ongeveer 500 inwoners, overwegend landbouwers, waarvan de boerderijen en de huizen nogal verspreid stonden.
De kleine kern met de parochiekerk lag oorspronkelijk bij de weg Weert-Roermond. De douairiére Maria Agnes Engelbertina, barones de Keverberg d'Aldenghoor, geboren barones de Kerkerinck-Borg, die op kasteel Aldenghoor in Haelen woonde, liet in 1845 de windmolen, die tussen de dorpen Haelen en Horn stond, naar Baexem verplaatsen. Zij kocht daarvoor van de landbouwer Mathias Berben in Baexem een perceel bouwland op het Herkerveld of het Kerkveld.
In 1853 verkocht de barones de molen aan Conrad Bartholomeus Canoy, die op een kasteeltje in 't Schoor, in Baexem woonde. Hij was eigenaar van een brouwerij en een branderij, die op het Schorsveld stonden. In hetzelfde jaar kocht Canoy ook de Leveroysche watermolen. Beide molens vererfden in 1859 aan Jan Mathijs Canoy in Baexem.
Bij de boedelscheiding in 1885 kreeg Severinus Canoy de windmolen toegewezen. Hij was priester en leraar aan het Bisschoppelijk College in Weert. In 1905 liet Canoy bij de molen een magazijn met een machine- en een generatorkamer bouwen, waarin een maalstoel en een 22 PK Crossley-zuiggasmotor werden geplaatst. Waarschijnlijk werd de voet van de standaardmolen in hetzelfde jaar van een paraplu voorzien, waardoor de standaardmolen halfgesloten werd.
In 1918 verkocht Severinus Canoy de windmolen met de motormaalderij aan Jan Winkelmolen, molenaar op de standaardmolen van Buggenum. Winkelmolen stierf al in 1923 en liet een vrouw met negen kinderen achter. Zijn weduwe zette het bedrijf nog tot 1930 voort, eerst bijgestaan door molenaarsknecht Martinus Weekers, zoon van de molenaar van Ospel en vervolgens door Bernard Roelofsen en haar oudste zoon Sjeng, naar zijn vader Johannes Hubertus genoemd.
In de jaren twintig en begin dertig stond op de zijkanten van de kast een reclame van het margarinemerk Blue Band. De molen stond in die tijd vlakbij de spoorlijn Eindhoven-Roermond-Maastricht en vormde een markant punt langs de lijn voor de treinreizigers. De aanwezigheid van een grote reclame deed nogal afbreuk aan de landschappelijke waarde van de molen, zo oordeelde de schoonheidscommissie toen de molen een nieuwe verfbeurt kreeg. De molenaar van een standaardmolen was door die reclame echter verzekerd van een goede en regelmatige verfbeurt van de omvangrijke bovenbouw en bovendien leverde de reclame hem jaarlijks nog iets extra's op. In de crisisjaren van 1930 waren dergelijke inkomsten zeer welkom, want onderhoudssubsidies of andere vormen van overheidssteun waren toen vrijwel onbekend.
In maart 1930 bood de familie Winkelmolen de molen met de motormaalderij te koop aan. Het molenaarsbedrijf werd gekocht door Hubertus Gerardus Wilhelmus Grubben, bakker te Baexem. Deze verhuurde de molen aan de eerdergenoemde Martinus Weekers, totdat die de molen van zijn vader in Ospel overnam. Intussen vestigde Sjeng Winkelmolen zich in Gemert (N.B.), waar hij de stenen bergkorenmolen bij de zuivelfabriek had gekocht.
In de zomer van 1934 liet Grubben door molenmakers Van Beek het systeem Dekker aanbrengen. Tevens liet hij de zuiggasmotor vervangen door een elektromotor. De molen werd toen gehuurd door Peter Martinus Hubertus Weekers en vervolgens door Hoex.
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog vond Grubben geen huurder meer en nam vervolgens zelf de exploitatie ter hand. In 1945 voerde Grubben met zijn knecht een reparatie aan een molenwiek uit, maar toen de molen daarbij plotseling begon te draaien, sprong Grubben af en raakte dodelijk gewond, zijn knecht bleef ongedeerd. De weduwe Grubben verpachtte de molen later aan de landbouwer Brouwers, wiens boerderij naast de molen stond. Hij maalde echter uitsluitend elektrisch.
In 1953 verkeerde de standaardmolen door de stilstand in een zodanige staat, dat een uitwendige restauratie nodig was. Met behulp van subsidies kon het werk nog in hetzelfde jaar worden uitgevoerd. De molenmakers Adriaens stroomlijnden de wieken met het systeem Van Bussel met remkleppen; de borst werd met horizontaal gepotdekselde planken afgewerkt. Kap en paraplu werden met Icopal bekleed; de kast was grijs geschilderd met lichtgele biezen. Op 12 december 1953 werd de molen feestelijk in bedrijf gesteld.
Daarna werd er nog maar sporadisch met de wind gemalen, door de opkomst van mengvoeders was er voor de molen geen emplooi meer en in de loop der jaren verviel hij opnieuw.
Op het einde van de jaren zestig benaderden de Provinciale Waterstaat, toentertijd zeer actief op het gebied van molenbehoud, de Vereniging De Hollandsche Molen en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het gemeentebestuur van Baexem om de molen aan te kopen en te laten restaureren. De gemeente was daartoe echter niet bereid.
Er diende zich evenwel een andere geïnteresseerde aan: de gemeente Herkenbosch. In het dorp Melick was de standaardmolen namelijk slachtoffer van oorlogshandelingen geworden en de gemeente Herkenbosch, waarvan Melick deel uitmaakt, wilde de molen van Baexem wel kopen om deze vervolgens naar Melick over te plaatsen. Zo dreigde de eeuwenoude standerdmolen voor Baexem verloren te gaan. Dat ging te ver: ingrijpen van burgemeester Hannen deed de gemeenteraad van Baexem in 1968 besluiten de molen van de weduwe Grubben aan te kopen en te laten restaureren.
Aangezien de omgeving van de molen in verband met de aanwezigheid van een varkensmesterij landschappelijk gezien te wensen over liet en het erf door de verkoop van grond en opstallen te klein was geworden, werd besloten tot verplaatsing naar een plek bij de rijksweg Weert-Roermond. Het werk werd opgedragen aan de firma Adriaens te Weert.
Technisch gezien kwam de verplaatsing de molen zeer ten goede. Verborgen gebreken en slechte delen van de constructie kwamen aan het licht en konden worden hersteld. Uitwendig werd de molen grotendeels vernieuwd en herkreeg ook het wachthuisje op het bordes. Kap en paraplu werden weer met dakleer gedekt en de borst met horizontaal gepotdekselde planken. Twee gebruikte molenroeden uit Nuenen (N.B.) werden gestoken.
Met een groots opgezet Limburgs molenfeest, dat drie dagen duurde, werd de herboren standaardmolen op 7 oktober 1972 door de plaatsvervangend gouverneur van Limburg, drs. P.J.C. Lebens, in bedrijf gesteld. Kort daarna kwam het beheer in handen van Lambert Symkens, zoon van de vroegere windmolenaar te Oler.
In 1972 stond de molen prachtig in het open veld met alleen aan één zijde windbelemmering door de bomen langs de rijksweg Weert-Roermond. Het landelijke karakter en de goede windvang van de molen Aurora, de godin van de dageraad, zijn echter in de loop der jaren duidelijk verminderd.
Op 13 oktober 2005 werden beide Pannevis-roeden gestreken; na onderzoek bleken zij niet meer te repareren. Op 9 mei 2006 stak molenmakerij Adriaens nieuwe gelaste roeden.
Eén van de Pannevis-roeden, in 2005 vermoedelijk de laatste nog draaiende van dat fabrikaat, wordt sindsdien los bij de molen bewaard.