Noordwolde bezit een bijzonder sterk getailleerde molen. Door deze taille steekt de kap wat ver uit (moest immers genoeg ruimte bevatten voor bovenwiel en vang).
Ontwerper en bouwer was Anne Piers Fabriek uit Oldetrijne, aannemer en molenbouwer. Zijn opdrachtgever was Sytze Pieters Timmerman, bakker te Noordwolde, grootvader van de laatste molenaar-eigenaar.
De molen was eerst een beltmolen. Oprukkende bebouwing noodzaakte de familie Timmerman tot het verhogen als stellingmolen. Tot 1968 zouden de Timmermannen eigenaar blijven.
De eerste knecht van de familie Timmerman was een zekere O. Bel. De volgende was L. Dijkstra. Deze heeft de verhoging van beltmolen naar stellingmolen meegemaakt. Mei 1885 trad Harm van der Weert in dienst. Hij bleef tot 12 mei 1891.
Geerlof Smit werd zijn opvolger en bleef tot 10 mei 1898 in vaste dienst, maar sprong daarna nog regelmatig bij. Cornelis Greven was de laatste knecht op de Windlust. Na een leerperiode bij de vorige knecht Geerlof Smit, trad hij in mei 1906 in vaste dienst.
Molenaar Jan Timmerman (1861-1927) kreeg op 14 november 1891 een zoon en noemde hem Sietze. Deze zou de laatste Timmerman worden die de molen bezat. Cornelis Greven en Sietze Timmerman waren bekende verschijningen in het dorp. Cornelis werd vooral bekend om zijn manier van transporteren van meel en mengvoer. Een grote transportfiets werd volgepakt met zakken van ongeveer 50 kg. per stuk. Temidden van al die zakken zat Cornelis. Het evenwicht was soms wankel: eens brak hij een arm tengevolge van een val tijdens zo'n transport.
In 1921 deed de mechanisatie haar intrede in de molen. In februari van dat jaar kwam er per tram een gloeikopmotor, merk Schless und Rosman, besteld bij Ten Zijthoff & Co te Deventer, naar Noordwolde. Het originele verzendlabel bleef bewaard. Die motor kwam in een klein bijgebouw te staan en maakte de windkracht in principe overbodig. Toch bleef men in eerste instantie ook met de wind malen. Pas in de 30-er jaren schakelde men steeds meer over op de motor en raakte de molen in verval.
In de tweede wereldoorlog werd echter weer veel op windkracht, voor de particuliere consumptie, gemalen.
Na de oorlog ging het snel bergafwaarts. In 1953 stopte Cornelis Greven. Hij had het als molenaarsknecht het langst volgehouden van allemaal. Sietze ging nog een tijdje door met handel in mengvoer. De molen draaide echter niet meer.
In 1959 werd begonnen met een restauratie. Kap, stelling en schoren werden bijna geheel vervangen, de houten as maakte plaats voor een (erg korte) gietijzeren as, ook kreeg de molen fokken met remkleppen en stond er daarna weer als nieuw bij. Het werk werd uitgevoerd door Diek Medendorp uit Zuidlaren.
Op 1 november 1968 overleed Timmermans vrouw, anderhalve maand later Sietze zelf. Bij testament lieten zij al hun bezittingen na aan de stichting De Oosthoek. Deze stichting is een overkoepelende organisatie van nagenoeg alle plaatselijke verenigingen en heeft als doelstelling het behartigen van alle sociale- en culturele belangen in de oosthoek van de gemeente Weststellingwerf. De eerste drie jaren heeft de molen stilgestaan; wel werden de nodige onderhoudsbeurten, zoals verfwerk gedaan.
Van 1972 tot 1975 werd de molen een paar keer per jaar op de wind gezet en in werking gesteld met behulp van een bevriende oud-molenaar. Per 8 mei 1976 werd Sake Bergsma uit Heerenveen de eerste gediplomeerde vrijwillige molenaar hier (en is dat nog steeds).
In 1983 kon de ruwoliemotor, na reparatie, weer voor demonstraties in gebruik worden genomen. In 1996 volgde weer een omvangrijke restauratie.
Bij de storm van 18 januari 2007 werd de molen licht beschadigd, waardoor deze een tijd niet kon draaien. In juni werd de schade hersteld en sindsdien draait de molen als vanouds.