Molen (Roode) Westermolen / Binnen korenmolen, Edam

Edam, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
(Roode) Westermolen / Binnen korenmolen
modeltype
Standerdmolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06912 m
oude dbnr.
V8272
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 06912 m (Roode) Westermolen / Binnen korenmolen (Edam)
Detail tekening J. Bulthuis, 1784 (Wat. Archief)

locatie

plaats
Edam
plaatsaanduiding
Westerbolwerk
gemeente
Edam-Volendam, Noord-Holland
streek
De Zeevang
geo positie
X: 131734, Y: 502703
N: 52.51152, O: 5.04449

constructie

modeltype
Standerdmolen
krachtbron
wind
functie
romp
vierkante ondertoren
plaats bediening
plaats kruiwerk
middenkruier
kruiwerk
zetelkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis

Gerbrant Dircxz, eigenaar van de helft van de Westermolen, kreeg op zijn verzoek toestemming om de Jan Walichs molen te verplaatsen naar het Wester blokhuis. In ruil daarvoor moest hij meewerken aan het onderhoud en de eventuele versterking van het blokhuis en de poort, terwijl de stad het recht op het erf behield indien de molen ooit zou verdwijnen. Voor de verplaatsing van de molen stak Gerbrant zich flink in de schulden. Zijn schoonvader Aerijaen Jansz Aves uit Hoorn fungeerde als geldschieter voor een bedrag van ƒ 2470, terwijl hij ook al de aankoop had gefinancierd. Toen de "nieuwen wintmolen ... staende op't Wester blockhuijs ... genaempt die Roode Westermolen (bij de Middelieër poort)" vijf jaar later werd verkocht, incasseerde schoonvader Aves tenminste ƒ 3400 en was er van Gerbrant geen sprake meer. Kopers Sijmon Goosens en Cornelis Herckxz leenden bovenstaand bedrag weer van Aves, zodat zij in de plaats van Gerbrant zijn gekomen. 

Simon Goossensz, stellig dezelfde als de eerdere eigenaar, verkocht zijn helft in 1607 aan Cornelis Jacobsz, Cornelis Jansz en mede-eigenaar Cornelis Harckxz tegen een lening van ƒ 1650. Kennelijk was de gedane investering in het verplaatsen van de molen maar moeilijk terug te verdienen. Gelukkig hadden de eigenaars weten tegen te houden dat het stadsbestuur een woning op de Westerpoort liet zetten, want dat zou de windvang ernstig hebben belemmerd. 

Ondanks een verhoging van het maalloon voor alle molens in de stad lukte het nog niet om het bedrijf rendabel te maken en twee Cornelissen trachtten de molen, met paard en wagen, te verkopen. Als gevolg hiervan verzochten de eigenaars "overmits de slappe neeringen" of zij de Westermolen mochten verkopen en vervoeren naar elders. Dit werd niet toegestaan, omdat de huidige plaats "met advijs van vroetschappen" was gekozen en de heren vonden dat alleen zij mochten uitmaken of en wanneer de molen kon worden gemist.

In 1651 was de molen in bezit van Jan Dircksz, 02-06-1652, gehuwd met Brecht Cornelis, en
Claes Dircksz, kleinzoon van Cornelis Jansz, 21-11-1655 gehuwd met Stijn Jans.

Het bleek voor de Edamse molenaars moeilijk om het hoofd boven water te houden. Met name molenaar Jan Dircksz van de Westermolen kwam in de problemen. Van Sijtje Jacobs, de weduwe van Gerrit Loeven, nam hij in 1659 nogmaals een deel van de molen bij de Middelieër poort over. Reeds een jaar later probeerde hij tevergeefs de helft van de Westermolen "met schuijt, kar ende paart" te verkopen. Zijn tweede vrouw moest mede garant voor hem staan omdat hij nog een schuld aan Simon Crijnsz en erven uit had staan van de aankoop van de molen. Toen hij overleed, moesten er curatoren worden aangesteld om de failliete boedel te verkopen en hield Trijn Thijs niets over.

Ook de andere eigenaar van de Westermolen trof het niet. Albert Roelfsz, die in 1667 de helft van de molen had overgenomen van Stijn Jans (weduwe Claes Dircksz), bleef in gebreke bij het aflossen van de koopsom. In 1678 stond er nog zevenhonderd gulden open en een jaar later zag hij zich genoodzaakt om de molen in het Heerenlogement te koop aan te bieden. Omdat er slechts ƒ 1150 werd geboden ging hij falliet. Curatoren namen de verkoop van het halve aandeel van de Westermolen over. 

Na het verdwijnen van de Oostermolen (molen 08283) in 1688 kon het stadsbestuur beter gaan letten op de naleving van de regels, die er al lang waren. Het gebruik van paard en wagen was aan strenge eisen betreffende het gewicht gebonden, omdat anders het wegdek er onder leed. Het halen en brengen van graan en meel met een schuit mocht onbeperkt, maar als de straten slecht waren (regenval) werd de molenkar verboden. 

De Westermolen was na twee faillissementen in handen gekomen van Pieter Martsz (1680) en Jacob Pietersz Cnarij (1684). De eerste betaalde er ƒ 1130 voor en de tweede ƒ 1550. Als knecht was Cornelis Pietersz Rems uit Oosthuizen in 1687 bij hen werkzaam. 

Na het overlijden van Pieter Martsz bleef de Westermolen in handen van zijn weduwe en zoon Claas Pietersz. In 1713 verkocht die laatste het aandeel in de molen echter aan Adriaan Cornelisz Miede. De andere helft van deze molen stond inmiddels op naam van Teunis Claasz, de tweede man van Grietje Claas, die eerder met Jacob Pietersz Canarij was getrouwd. Teunis kocht in 1716 ook de helft van Adriaen erbij, zodat hij toen de gehele Westermolen bezat.

In 1724 deed Teunis Claesz de helft van de Westermolen over aan zijn zoon Claes Teunisz. In 1743 besloot Grietje Claes, weduwe van Teunis Claes, om het aandeel van de molen aan haar zoon Claes Teunisz over te doen. Er werd een regeling getroffen met de nog minderjarige zuster van Claes, Maritje. Reeds na vijf jaar verkocht Claas Theunisz de Westermolen voor ƒ 3600 aan Aadriaan Muusz uit Edam. 

Omdat vanaf 1772 beide molens, gewoonlijk als de Buiten - en Binnen korenmolen aangeduid, in handen van één eigenaar waren, ontstond er een probleem: er was maar één bedrijfsvoering en dat was in 1729 nogmaals verboden. Een heel dossier maakt melding van de strijd van Adriaan tegen de bakkers en het stadsbestuur. Ook een verzoek tot afbraak van de oude, vervallen standerdmolen werd afgewezen en het stadsbestuur wilde dat hij hem liet herstellen.

Adriaan Muusz beweerde met de Nieuwe, geheel vrijstaande molen, die twee paar stenen had, de klanten makkelijk te kunnen bedienen, zeker "daar het gebruik van aardappelen althans in dit quartier de malerije seer sterk doet verminderen". Toen hij op leeftijd kwam en zijn beide zoons, voor wie het bedrijf eerst bestemd was geweest, verdere moeilijkheden wilde besparen, verkocht hij de molens voor ƒ 14.500 aan Engel Gras uit de Beemster. De bakkers protesteerden meteen tegen deze gezamenlijke verkoop en Gras moest opdraaien voor extra onkosten, waartegen Muusz weer protesteerde. Uiteindelijk ging de koop wel door, maar waren de moeilijkheden nog niet voorbij. 

Engel Gras had evenmin twee molens nodig en liet de oude Westermolen aan zijn lot over. Prompt werd ook hij gesommeerd om beide molens gangbaar te houden. Het was echter geheel iets anders dat Gras uiteindelijk noodzaakte om de molens weer te verkopen. In 1787 had hij bij Meijndert der Kinderen, een makelaar in Zaandam, tweeduizend gulden geleend en beloofd bij hem zijn twee molens voor ƒ 12.000 te verzekeren. De schuld en de premie van ƒ 93,60 per jaar had hij niet voldaan en daarom werd hij voor het gerecht gedaagd. Het vonnis luidde dat hij moest betalen en toen hij dat niet deed werd besloten om de molens op 18 mei 1790 gerechtelijk te laten verkopen. 

De Binnen korenmolen werd door Dirk Sijmonsz Groot uit Edam gekocht (ƒ 2250). In 1803 verzochten de molenaars toch weer gezamenlijk om verhoging van het maalloon en afbraak van de Binnen korenmolen. Vergeefs.

Hierop verkocht Groot de Binnen korenmolen aan Jacobus Molenaar uit Edam. Die had meteen al problemen met het betalen van de kosten om toegelaten te worden als molenaar en kon evenmin de kost verdienen met de verouderde standerdmolen. Binnen een jaar was hij failliet. Middels grote biljetten werdopnieuw de verkoop van de molen bij de Westerpoort aangekondigd. De op 23 mei 1806 aangestelde curatoren wisten de molen voor ƒ 845 over te doen aan Jan Molenaar uit Hauwert. Hoewel Jan na een jaar tijdelijk uitgeschakeld werd door een val van de molenkar (zijn vader Leendert Molenaar uit Beets nam tijdelijk de honneurs waar), wist hij het toch enige tijd uit te houden in Edam. Zijn startkosten waren, door de gerechtelijke verkoop, ook minder hoog geweest dan die van zijn voorganger. 

In 1813 verkocht Jan Leendersz Molenaar de molen aan Jan Sweerts jr. te Edam, die hem in 1815 overdeed aan Peter Lambertus Filian. De laatste eigenaar van de molen werd de in Grosthuizen geboren Jacob Alders Molenaar, die als getuige van de afbraak van zaagmolen "de Samson" (Tenbruggencatenummer 07687) een gedicht schreef. Hij was via zijn huwelijk met de weduwe van Pieter van Oort eigenaar van de Buiten korenmolen (Tenbruggencatenummer 08262) en wilde de Binnen korenmolen afbreken. Vanwege de bouwvalligheid van de molen was die van weinig nut meer en ook de andere argumenten voor sanering waren sinds 1784 niet veranderd. Hoewel het stadsbestuur tegen was kreeg hij op 25 april 1822 toch toestemming van Gedeputeerde Staten. De grond waarop de molen had gestaan verviel uiteindelijk weer aan de stad en werd met bomen beplant.

Bronnen:
- "Tot verbeteringe van de neeringe deser Stede: Edam en de Zeevang in de late Middeleeuwen en de 16de eeuw" door C. Boschma-Aarnoudse, 2003. Zie Google Books.
- "Molens van Edam" door D.M. Bunskoeke, 1999.

aanvullingen

trivia

NB De aangegeven locatie is een schatting naar ondergenoemde tekening.

De molen staat mooi afgebeeld op een prent van J. Bulthuis uit 1784, zie Waterlands Archief, volgnr. PR00012. Hij stond overigens naast de Purmerpoort, niet de Monnickendammerpoort.

Tekening uit 1743: Noord-Hollands Archief, inv.nr. NL-HlmNHA_359_0817.