Molen De Braziliëmolen / De Parseleimolen, Zaandijk

Zaandijk, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Braziliëmolen / De Parseleimolen
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
verfmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06674 y
oude dbnr.
V5066
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Zaandijk
plaatsaanduiding
Aan de weg, binnendijks, iets ten zuiden van de Beeldentuin.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
geo positie
X: 116056, Y: 498623
N: 52.47396, O: 4.81403

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
De molen was ingericht als verfhoutmolen.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De Braziliëmolen op Zaandijk is zeer waarschijnlijk de eerste windverfmolen, die werd gebouwd in Nederland.
De bouwheer van deze molen heette Pieter Jansz. Stijfselmaker, de stamvader van het geslacht van der Ley. Deze familie stond aan de bakermat van diverse Zaanse industrieën. Naast deze verfmaalderij, waren zij actief met vermoedelijk de eerste Zaanse papiermolen en één der eerste oliemolens.
De eerste Zaanse verfmolen heeft slechts zeer kort gemalen aan de Zaan. Hij werd gebruikt voor het kappen en malen van het zgn. Braziliëhout. Dit hout, ook wel Fernambuk- of Roodhout genaamd, was afkomstig uit Brazilië en werd gebruikt voor het verven van wol en zijde. De kleur die men hiermee verkreeg varieerde van bruin tot rood naar paars.
Helaas voor Pieter Jansz. Stijfselmaker bezat “het Rasphuis” in Amsterdam, het monopoly voor het verwerken van dit verfhout.
Het Rasphuis was een strafinrichting in Amsterdam, gelegen aan de Heilige Weg. De gevangen die in het rasphuis belanden werden daar te werk gesteld. Het was hun taak om met een aantal aan elkaar gebonden zagen, de stammen verfhout te verzagen. Het zaagsel van het verfhout werd vanuit het Rasphuis weer verder verhandeld, meestal naar de textielververijen in Leiden en Antwerpen.
In 1599 had het rasphuis het monopoly verkregen voor de verwerking van verfhout, ieder ander die dus in Holland verfhout zou verwerken was strafbaar.
Zodra de regent van het Rasphuis erachter kwam dat Pieter Stijfselmaker in Zaandijk een verfmolen had opgericht kwam hij in actie en sloot een overeenkomst met Stijfselmaker. De tekst van dit contract luidde als volgt:
“1602, april 29.
Op huyden zijn Ysbrand Hermansz. als regent van ’t Tuchthuys, soo voor hemselven als uyten name van zijne medebroeders ter eenre, ende Pieter Jansz., wonende op de Saendijck tegens het Calff over, ter anderen zijden metten anderen int vrundelijck overgecomen…te weeten, dat de voorn. Pieter Jansz. hem nu voortaan onthouden sal in eeniger maniere met sijn molen nu staende ter voorsz. plaetse eenich houttte malen ofte breecken ‘tweckl int voorsz. Tuchthuys bij de tuchtelingen soude cunnen gebroken ende geraspt worden, sulx, dat hij Pieter Jansz. nyet sal vermogen eenich te malen als facet hout, spaenderen ende diergelijcke, het voorn. tuchthuys nyet dienstelijck wesende alle welcke de voorn. Pieter Jansz. belooffde als man met eere naer te commen op een boete van 200 guldens te verbeuren, soo wanneer bevonden mochte werden bij hem contrarie gedaen te zijn, enz.
Actum, den 29sten april anno 1602”

Met andere woorden Pieter Stijfselmaker beloofde geen verfhout meer te zullen vermalen, dat niet uit het rasphuis afkomstig zou zijn. Het Rasphuis zou hem voortaan voorzien van restanten verfhout, die daar niet meer verwerkt konden worden. Wat er toen gebeurde is erg vreemd. Kort na het aangaan van het contract met het Rasphuis, wordt de Braziliëmolen afgebroken en verplaatst naar Amsterdam om daar als meelmolen te gaan werken. Vermoedelijk was de molen niet goed geschikt voor de verwerking van het verfhout, ook de standplaats kon wel eens niet zo gunstig zijn geweest.
Hoe het ook zij geweest. De eerste Braziliëmolen is verdwenen en kort daarna begon men met de bouw van een tweede molen. Deze werd iets zuidelijker gebouwd dan de eerste, in het jaar 1603.
Pieter Stijfselmaker hield samen met een compagnon de nieuwe molen in bedrijf. Zijn compagnon, Maerten Arisz. kocht op 12 februari 1604 het volgende van Pieter Jansz.:”zeeckere halve worff, daer zyluyden tesamen een brysyleyen houdt matigs moeten op hebben gestelt nae datum van de zelve vercoopinge mette neringe daertoe behoerende.” Door deze verkoop was de gehele molen keurig verdeeld onder de compagnons.
Pieter Jansz. Stijfselmaker overleed in het jaar 1619, de Braziliëmolen kwam toen in handen van zijn drie zonen, Aris, Adriaen en Gerrit, zij zetten de productie voort.
Onderling verkochten zij ook aandelen in de molen, zo verkocht op 9 april 1632, Gerrit Pietersz. aan Aris Pietersz:”een seste part van een persely moolen en ervv leggende en staende opte Saendijck”.
In 1651 hadden een aantal buren van de molen geklaagd bij de Schepenen, dat zij bang waren voor brand in de Braziliëmolen. Adriaan Gerritsz. van Someren, een zoon van een der eerder genoemde heren, probeert dan om de molen te verplaatsen en hem in te richten als meelmolen.
Het plan vond echter geen doorgang doordat er veel protesten waren van naburige molenaars, die hun handel in gevaar zagen komen. Pas vier jaar later kreeg men toestemming voor de bouw van een meelmolen, deze is tot op heden aanwezig, nl. “de Bleeke Dood”.
De Braziliëmolen blijft werken tot het jaar 1668. Toen besloten de regenten van het Rasphuis, dat de overeenkomst met de drie broers werd gestopt. De rechten die Pieter Jansz. in 1602 had verkregen gingen terug naar de stad Amsterdam en de regenten van het Rasphuis. De molen zou hierna gesloopt worden.
Toch wanneer de boekhouder van het Rasphuis, Alboras, in maart 1669 een bezoek brengt aan de Braziliëmolen, blijkt deze nog volop in bedrijf te zijn en bezig een grote partij Campêchehout te verwerken. Volgens de molenaar moest die partij nog voor de Pasen verwerkt zijn, omdat de molen dan gesloopt zou worden.
In mei 1669 werd de Braziliëmolen gesloopt. Tijdens de sloop vindt er op 21 mei een ongeluk plaats met dodelijk afloop. Jan Josepsz. viel tijdens de afbraak van de molen naar beneden en overleed ter plekke.
Het erf van de Braziliëmolen werd op 25 april 1671 verkocht, onder de voorwaarde dat er nooit meer een molen op het erf mocht worden gebouwd.


Bronnen:
“de Zaende” 1e jaargang 1946 blz. 27-32/ 53-58/ 171-175
“de Zaende” 2e jaargang 1947 blz. 4-14
“Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz. 168
“Dat goede oude Zaandijk” G.Oosterbaan 1971 blz. 99/ 104
“De Papiermolens in Noord Holland” H.Voorn 1960 blz. 339-341
“Zaanlandsch jaarboek” G.J.Honig en S.Lootsma 1934 blz. 49-52
“Drie eeuwen verf” Mr.D.Vis 1943 blz. 10-27


informatie F.Rol

aanvullingen

trivia
Verfmolen “de Braziliëmolen” of “de Parseleimolen”, achtkante bovenkruier met schuur, te Zaandijk aan de weg, binnendijks, iets ten zuiden van de Beeldentuin. Bouwjaar 1603, in 1669 gesloopt.