Molen De Walvisch, Jisp

Jisp, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Walvisch
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01107 g
oude dbnr.
V4159
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01107 g De Walvisch (Jisp)
Ansicht, Serie No 10,uitg. Ver. De Zaansche Molen
coll. DVM

locatie

plaats
Jisp
plaatsaanduiding
aan de Bruiloftsloot, halverwege het Zwet en de Noorderganssloot
gemeente
Wormerland, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Jisp D (1) 171 Johannes Wildschut, burgemeester
geo positie
X: 118416, Y: 502681
N: 52.51059, O: 4.84832

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Dubbel oliewerk
versieringen
Aan kopse kant van de molenschuur hing een bord met daarop de naam van de molen. Dit bord is na de afbraak van de molenschuur terechtgekomen in het molenmuseum in Koog aan de Zaan.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1908 gesloopt 1952 schuur gesloopt
geschiedenis
Van de oliemolen de Walvisch in Jisp is jarenlang gedacht dat het de allereerste oliemolen was binnen de Zaanstreek. Later bleek echter dat er op Zaandijk al eerder een oliemolen werkzaam was. Zo kan het dus gebeuren dat De Walvisch foutief als eerste Zaanse oliemolen in de boeken wordt genoemd.
De Walvisch werd in het jaar 1611 gebouwd voor Pieter Arentsz. Deze persoon kreeg op 26 november van dat jaar de windbrief voor de molen uitgereikt. De eerste regel uit deze windbrief luidde:”Acte van erffpacht van de windt noodich tot een achtcantich wintoliemolenken in de banne van Gisp op ’t Westeijnde aldaer, omme Pieter Arentsz.” Jaarlijks moest er een bedrag van 3 ponden en 10 schellingen worden betaald voor het gebruik van de wind.
Over de vroege geschiedenis van de Walvisch is verder niet veel bekend. Net als veel van zijn collega’s in die tijd was De Walvisch verdeeld in parten, die in de loop der jaren veelvuldig van eigenaar wisselden.
Op 25 oktober 1640 kocht Heertjes Pietersz van Jacob Sijmonsz. Doot een half part in De Walvisch met zijn erf voor Fl.950,-. Bovendien kocht Pietersz. voor Fl.300,- de helft in de molenzeilen, stampers en ander molengereedschap.
Zo tegen het einde van de zeventiende eeuw was een groot aantal parten van De Walvisch in handen van de familie Mol, deze familie zou vrij lang met de molen verbonden blijven.
Op 14 juni 1727 werd in Zaandam de collectieve brandverzekering het Olieslagerscontract voor ladingen opgericht. Hiermee waren voortaan de goederen die in de oliemolens lagen opgeslagen verzekerd tegen brandschade. Ook de lading van De Walvisch werd hierbij verzekerd, dit gebeurde op naam van de weduwe van Seyer Mol. Enkele jaren na de oprichting van het Olieslagerscontract voor ladingen, werd er ook een contract opgericht waarin de opstallen van de molens konden worden verzekerd. Op 14 mei 1735 trad de eigenaar van De Walvisch toe tot deze verzekering.
In later jaren waren de parten in De Walvisch het eigendom van de familie Mol en de familie Bettelem. Op 3 mei 1787 kocht Cornelis Simonsz. Bettelem het halve aandeel van de familie Mol in De Walvisch en zo kreeg de molen na bijna tweehonderd jaar één eigenaar. Het bezit van Cornelis Bettelem was zeer uitgebreid, zo bezat hij de Jisper oliemolen “de Ketel” en de Wormer oliemolens “de Stad Bethlem” en “de Herder”. Verder bezat Bettelem de helft in de Wormer oliemolens “de Beer” en “de Hollandia”. Naast deze oliemolens was Bettelem actief met de walvisvaart en indirect daaraan gekoppeld de traankokerijen. Verder bezat Bettelem stukken land en huizen. Cornelis Bettelem had zijn belangen dus goed gespreid. Wanneer het bv. minder goed ging met de walvisvaart, dan was dat financieel geen ramp voor hem, hij had immers ook nog grote belangen in de oliemolens.
Cornelis Bettelem stierf in 1792 waarna zijn grote bezit werd verdeeld. De boedelscheiding van Bettelem liet de waarde van zijn molens zien. Oliemolen “de Bethlehem” werd getaxeerd op Fl.4000,-, “De Ketel”, “De Walvisch” en “De Herder” ieder op ƒ 6000, “de Meeuw” op ƒ 5500 en “de Bruinvisch” op ƒ 7000.
De Walvisch en De Herder kwamen in het bezit van de schoonzoon van Cornelis Bettelem, Willem Jansz. Couwenhoven. Hij volgde ook zijn schoonvader op in de functie van burgemeester van Jisp.
Enkele jaren later ging Couwenhoven een vennootschap aan met Cornelis Boom, zij werkten onder de firmanaam Couwenhoven & Boom. Willem Couwenhoven stierf in 1823. Zowel De Herder, als De Walvisch kwamen in handen van Couwenhovens dochter Dieuwertje Wildschut. Zij was getrouwd met Johannes Wildschut, die op zijn beurt het burgemeesterschap van Jisp overnam. Later werkte Wildschut met de twee oliemolens onder de firmanaam Wildschut & Co.
Na het overlijden van Johannes Wildschut in 1845 werd hij opgevolgd door zijn 3 zoons, van wie er in 1859 2 stierven aan de pokken. De overgebleven zoon Cornelis Wildschut zette de zaken voort en breidde het molenbezit in 1881 uit met de aan de Zaan gelegen oliemolen “de Mol”. In 1903 overlijdt Cornelis Wildschut waarmee er een einde komt aan het molentijdperk van de firma.
Het is niet precies duidelijk wie na het overlijden van Cornelis Wildschut de zaken voortzet. In ieder geval werden de plannen die reeds bestonden om “de Mol” te verbouwen tot stoomolieslagerij in 1904 uitgevoerd. Ook “de Herder” werd in dat jaar stilgezet en voor sloop verkocht.
Beide windmolens vonden elders een nieuwe bestemming. Het achtkant van “de Herder” verhuisde naar Willeskop in Utrecht, “de Mol” begon een nieuw bestaan in het Noord-Hollandse Hensbroek.
De Walvisch bleef nog enkele jaren in bedrijf. Het gebeurde wel vaker dat de moleneigenaren van weleer, nadat zij waren overgestapt op stoomkracht, er toch nog één of twee molens bij in bedrijf hielden.
In 1908 is het dan ook voorbij. Op 1 juni van dat jaar liet de firma Wildschut de molen uit het olieslagerscontract halen en in juli 1908 werd De Walvisch gesloopt. De molenschuur van De Walvisch bleef staan en deed dienst als pakhuis. Deze verdween pas in 1952.
Iets ten noordoosten van De Walvisch bevond zich het pruthuis van de molen. Dit pruthuis bevatte een oliebak waarin in het residu werd opgeslagen, dat overbleef nadat de oliebakken van de molen waren leeggepompt.
Wanneer dit pruthuis verdween is niet bekend.

Bronnen:
- “Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz.197
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- “Het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 51/ 107
- “Molens te Jisp” J.Klopper 1992 blz. 24-29
- “het Dorp aan de rivier de Ghyspe” H.P. Moelker 1976 blz. 94-97
- www.duizendzaansemolens.nl R.Couwenhoven
- “Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 1” T.Neuhaus 1987 blz. 103
F. Rol, Zaandijk.

aanvullingen

trivia
Met de sloop van De Walvisch in 1908 werd Jisp molenloos.

Het nog steeds bestaande Molenpad in Jisp leidde naar de Walvisch. Verder is er in Jisp een straat naar de molen vernoemd.

De molen was een achtkante bovenkruier met schuur en losstaand pruthuis.
-----

Toelichting op onderstaande afbeelding van de halssteen.
Bij werkzaamheden tijdens mijn werk op het eiland van de Walvisch vandaag een halssteen gevonden. Ook moet de oliekelder er nog zitten, metselwerk is zichtbaar.
Maarten van Scheppingen, 18 nov. 2010.