Molen De Quack / De Quak / De Kwak, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Quack / De Quak / De Kwak
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
00855
oude dbnr.
V1728
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 00855 De Quack / De Quak / De Kwak (Zaandam-Oost)
Foto: A. Zweekhorst, 1923 (coll. Leo Middelkoop)

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
Noordervaldeursloot zz.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandam C (1) 414 Cornelis Klz. Honing, koopman
geo positie
X: 116441, Y: 496760
N: 52.45724, O: 4.81991

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting

Enkel oliewerk, later dubbel oliewerk.

plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
vlucht
20 m
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis

De windbrief van oliemolen De Quack werd op oudejaarsdag 1639 afgegeven op naam van Jan Gerritsz en Claes Adamsz.
Bron: "1100 Zaanse Molens", Ron Couwenhoven 2015, blz. 148.
-----

Op 16 september 1667 werd de molen door Claes Adamsse tegen brand verzekerd. Dit werd als volgt beschreven: ”d’Eersame Claes Adamsse, eijgenaer vande oly moole de Quack”.

Op 13 september 1698 werd er in Zaandam een nieuwe collectieve brandverzekering opgericht, waaraan 11 molens deelnamen. Ditmaal stond de Quak op naam van Jacob Claesse Quack, vermoedelijk de zoon van Claes Adamsse. Wanneer er een molen zou verbranden, moest iedere deelnemer van het contract een bedrag van ƒ 200 aan de gedupeerde eigenaar betalen. Het contract werd in 1708 ontbonden.

Op 21 juli 1721 stond de molen op naam van Jacob Claesse Cuijper. Dit was waarschijnlijk dezelfde persoon die de molen in 1698 liet verzekeren. In deze tijden werd er nogal eens van achternaam verwisseld. Toen op 14 juni 1727 het olieslagerscontract voor ladingen, de collectieve verzekering voor oliemolens, werd opgericht, was het de zoon van Jacob Cuijper, Pieter Jacobsz. Kuijper die de molen hierbij liet verzekeren. Samen met zijn broer Claas Jacobsz. Kuijper hield hij de Quak in bedrijf. Ook bezaten de beide broers de Koger oliemolen “de Wezel” en hadden zij aandelen in de, eveneens Koger, verfmolen “het Gekroonde Zeepaard”. Bij de oprichting van het OC voor opstallen werd de molen op naam van beide broers verzekerd.

De Quak was zeer waarschijnlijk, gezien zijn grootte, gebouwd als enkelwerks oliemolen. Bij de oprichting van het OC bezat hij reeds een dubbelwerk.

De Quak bleef lang in het bezit van de familie Kuijper, iets wat in die dagen niet veel gebeurde. Pas in 1751 werd de molen verkocht aan Lourens Jans Louwe, die de Quak tot 1764 in bedrijf hield. Daarna ging de molen over naar Claas Cleyndert, die hem op zijn beurt, in 1779, verkocht aan Claas Gerritsz. Honig.

Claas Gz. Honig was een zoon van Gerrit Kaaskooper Honigsz. Sinds 1764 werkte Caescooper onder de firmanaam Gerrit Kaeskoper Honigzoon & Zoon en bezat de Oostzaandammer oliemolens “het Windei”, ”de Haan”, “de Gooier”, “het Oude Bonte Kalf”, “de Os” en “de Sint Willibrordus” en de Koger oliemolen “het Pink”. Na zijn overlijden in 1778 nam zijn zoon de zaken over en breidde het molenbezit uit met o.a. de oliemolens “de Kat”, “de Wandelaar”, “De Oude Zwan”, “De Strijd”, “Het Vette Schaap”, “het Varken” en dus de Quak.

Toenr Claes Honig in 1813 overleed nam zijn jongste zoon, Cornelis Honig, de firma van zijn vader over waarvan hij al sinds 1791 deel uitmaakte. Opnieuw werd het molenbezit vergroot, ditmaal met de oliemolens “de Kieft”, “de Jonge Wolf”, “de Visser”, “de Kikker” en “de Kopermolen”. Met ruim 20 molens was Cornelis Honig na de Franse tijd de grootste molenbezitter aan de Zaan.

Een dochter van Cornelis Honig trouwde met olieslager Jacobus Kluyver, eigenaar van de oliemolens “de Woudaap”, “het Honingvat” en “de Spatter”. Hun zoon Albert Kluyver kreeg enkele molens van zijn grootvader in bezit, waaronder “de Jonge Wolf”, “de Visser” en “de Quak”. Later richtte Albert Kluyver de firma Albert Kluyver Jacsz. & Zn. op, ook de molens van zijn vader werkten toen voor deze firma. Omstreeks 1880 nam de zoon van Albert Kluyver, Jacobus Kluyver, de firma over.

Met de drie molens in het Oostzijderveld, “de Zaadzaaier” op de Hemmes, “de Spatter” en “de Jonge Wolf” in Wormer en de Koger oliemolen “de Munnik” ging de firma Kluyver de twintigste eeuw in. Al spoedig zag ook Kluyver in dat de windmolens geen toekomst meer hadden en in 1904, kort na de brand van “de Munnik”, werd de firma Kluyver geliquideerd. Hierna werden de molens stuk voor stuk verkocht. De Quak werd op 15 oktober 1904 uit het OC geschrapt en kwam toen in handen van Evert Jan Terweij. 

Evert Jan Terweij was tot dan de blokmaalder van “de Woudaap”, daarvoor had hij op “de Poelsnip” van de firma T. Duyvis deze functie bekleed. Van de Fa. Kluyver kreeg hij de keuze voorgelegd om één van drie molens in het Oostzijderveld, “de Woudaap”, “het Honingvat” of “de Quak”, te kopen en voor zichzelf te gaan beginnen. Met het in loon verwerken van diverse goederen was toen nog best wat te verdienen. Terweij kon voor ƒ 1000 een van de molens overnemen. De Woudaap viel af omdat deze door de aanleg van de Schoolmeesterstraat te veel windbelemmering had uit westelijke en zuidwestelijke richting. Ook “het Honingvat” voldeed niet aan Terweij’s eisen, de molen was groot en had dus meer onderhoudskosten, verder liep de molen met zijn grote vlucht bij kleine windjes te langzaam, waardoor de productie bij rustig weer niet hoger lag dan een kleine molen. Ook lag het Honingvat aan de ondiepe westkant van de Gouw, hierdoor was het dus moeilijk om met zwaar geladen schuiten voor de molen te komen. Evert Jan Terweij kocht dus voor ƒ 1000 de Quak, die gunstig stond aan de Noordervaldeursloot, vlak bij de sluis naar de Zaan. De Quak was een goede productiemolen en bezat ook een grote partij reserveonderdelen. Al met al was dit dus een weloverwogen aankoop. 

In de beginjaren verwerkte Terweij vooral cacao afval met de Quak. Ondanks de moderne persmethodes in de stoomfabrieken, kon men nog steeds niet alle cacaoboter uit de cacao winnen. In de laad van een oliemolen kon zoveel druk worden opgebouwd dat er toch nog een percentage boter vrijkwam bij de persing. Met de verdiensten hiervan kon in die dagen nog een bestaan worden opgebouwd.

Omstreeks 1914 bezocht de Zaanse onderwijzer, molenliefhebber en kunstschilder Frans Mars de Quak. Hij beschrijft in de windbrief van de Zaanse Molen over de geschiedenis en de inrichting van de molen. Onderstaande is een gedeelte van zijn verhaal over de inrichting van de Quak.
“Het gehele karakter van de Quak wees op een vroeg 17e eeuwse enkelwerks oliemolen, die later tot een dubbelwerks was uitgebreid. Inkepingen aan twee achterkantstijlen waar vroeger de weegplanken hadden gezeten, wezen er op dat de ruimte achter het blok was vergroot. Bovendien had die vergroting tot gevolg gehad, dat de ruimte tussen het stamp- en slagwerk en de kantstenen zo beperkt was, dat men met de draaiende stenen mee moest lopen om de nauwe doorgang te kunnen passeren. De naslaghei liep bijna raak tegen het rieten lijf en voor het grote steenwiel een sparing, die met houten duigen bekleed was. Een enkelwerks oliemolen had slechts een slagpers en vier stampers. Waarschijnlijk werd het kool- en raapzaad, dat toen de voornaamste grondstoffen vormden en waarvan de verkregen olie voor zowel consumptie als voor lampolie dienst deed, hiermede slechts eenmaal uitgeperst. Ook behoefde het door de stenen geplette zaad niet verwarmd te worden, zodat de inrichting veel eenvoudiger was en men met kleine afmetingen kon volstaan.
De laat 17e en de 18e eeuwse molens waren groter en zonder uitzondering als dubbele oliemolens gebouwd, voorzien van een voor- en naslagblok en 7 stampers.
Het molenlijf van de Quak stond scheef naar het oosten gezakt. Dit werd zeer waarschijnlijk veroorzaakt doordat het polderpeil, sedert de bouw in het midden van de 17e eeuw, herhaalde malen verlaagd is, waardoor de paalkoppen van de fundering der zware, gemetselde achtkantpilaren verrot waren. Deze pilaren hadden de vorm van een afgeknotte piramide en waren aan de bovenkant afgedekt met een hardstenen plaat, waarop het ondertafelement van de molen rustte. Deze hardstenen plaat diende om het verrotten van het hout door het aflopen van het regenwater langs de wanden te voorkomen: metselwerk blijft langer nat dan hardsteen.
Nu zou men kunnen denken dat alle paalfunderingen gelijkelijk verrotten en de molen in zijn geheel zou zakken. Maar de westelijke pilaren werden in hun ondersteunende functie mede geholpen door de stuitblokken, die een afzonderlijke fundering van het stampslagwerk vormden. Deze stuitblokken waren zware, onderheide houten klossen van plm. 1 meter middellijn, die het voortdurende gedreun van heien en stampers moesten opvangen. Mede doordat de heersende westelijke winden grote druk op de oostelijke pilaren uitoefenden, leunde de Quak achterover. Dat had tot gevolg, dat het kruis in het westen een paar voet boven de stelling draaide en in het oosten bijna raak sloeg op de daar aanwezige platting. Molenmaker Boerendans had daarin voorzien door de kruivloer onder de kap een paar maal te waterpassen: een flinke operatie die goed verliep.
Boven tussen de kantstenen en de schuur liep de vloer heel scheef. Daardoor kwam het dat daar tijdens de watersnood van 1916 op die plaats water in de molen stond, terwijl de rest boven het water uitstak. Tot het einde van zijn bestaan werd de molen verlicht door olielampen zogenaamde tuitlampen, die met raapolie werden gebrand. Bij de stenen in het midden hing een grote lamp met twee tuiten, boven het voor- en het naslag een kleinere met één tuit. In de gang tussen de koekenkasten in de schuur hing een tuilamp aan een katrol over een gespannen lijn en aldus transportabel was. Wanneer een olieslager met een worp koeken naar de schuur ging had hij geen hand vrij om de lamp mee te nemen, vandaar dat er een touwtje aan bevestigd was, dat in de mond genomen werd om de lamp op sleeptouw te nemen.
De schuur was ingericht zoals dat bij de meeste oliemolens het geval was: beneden een gang met aan weerszijden de koekenkasten tussen de stijlen, die keurig met nummers voorzien waren. Aan het eind van iedere kast was een klein raam in de buitenwand vlak onder de dakgoot. Op de zolder waren de zaadkasten, die echter nooit meer in gebruik waren.
Aan het zuideinde van de schuur was het turfhok aangebouwd en vormde daar een afluiving van. Een deur met tegenwicht gaf toegang tot de molen. Er kon een schuit met turf geladen worden, welke brandstof onontbeerlijk was voor het stoken van de vuister. De turf werd daarheen gedragen met grote speciale turfmanden.
De oliebakken, grote gemetselde kelders, bevonden zich aan de noordzijde onder de vloer van het gedeelte schuur, gelegen onmiddellijk achter de molen. De pompen staken met een gedeelte van het metselwerk boven de vloer uit. De vatendeur was daar tegenover en gaf toegang tot de kraangang langs de sloot. Deze vatendeur was een brede, verticaal in tweeën verdeelde deur met een smal en een breed deel, in het midden voorzien van een wegneembare stijl. Geheel geopend was deze breed genoeg om de olievaten door te laten, dan d.m.v. de houten kraan in de schuit geladen konden worden. In deze oliehoek stond ook de bascule, die de plaats van de oude evenaar had ingenomen.
Het kruis van de molen bestond uit twee houten roeden van 72 voet lengte. Ze waren voorzien van naar verhouding tot de lengte brede hekken; deze vergrootten het zeiloppervlak en gaven aldus meer profijt van de windkracht. Het bovenwiel had geen kammenpal voor het tegengaan van linksom draaien, maar een stutpaal, dat in de daartoe in de velg van het wiel ingelaten kepingen steun kon vinden. De vang was een in de Zaanstreek algemeen voorkomende stutvang. De kop en de pen van de as waren voor smering bereikbaar met een trapje dat bestond uit een paal, waarop treden gespijkerd waren. (visgraatmodel)
De reeën en stutten van zowel het voor- als naslagblok waren door het onophoudelijk opwrijven met de warme vette bulen spiegelglad gepolitoerd en leken van donker mahoniehout te zijn gemaakt.
De voorslaghei was in 1913 afkomstig uit de olieslagerij de Toekomst te Wormerveer en heeft tot 1931, het einde van ’s Quaks bestaan, dienst gedaan. Een bewijs van de goede structuur van het steenbeukenhout waaruit hij gemaakt was.
De naslaghei moest door slijtage vervangen worden door een der aanwezige reserve heien. Om 8 uur ’s morgens begon men met de nieuwe hei te slaan en om 10 uur was hij zwaar gescheurd en aan de onderkant versplinterd.
De tweede deed het beter. De stenen waren van flinke grootte, het steenraam had op twee der vier hoeken een miniatuur molentje staan waarvan de wiekjes bij het rondgaan der stenen draaiden.
De vuisters werden met turf gestookt want deze gaven een gelijkmatige warmte. Het was een hele kunst om het vuur de vereiste hitte te geven. Voor diverse producten was vaak een geëigende warmte noodzakelijk. Bij het persen van cacao afval was in de winter verwarming van het voor- en naslag nodig. Bij het persen van raapzaad was geen vuur nodig: dit werd koud geslagen. De rook uit de vuisters trok zonder pijpen rechtstreeks door het molenlijf naar boven en ontsnapte door de gaten in het achterkeuvelend van de kap. Vanzelfsprekend was het constant zeer rokerig in de kap en was het moleninterieur met roet bedekt. Van houtworm was dan ook in het geheel geen sprake. Maar ondanks rook en lawaai broedde jaarlijks de torenvalk in de molenkap en verliet alleen zijn eieren als de molen gevangen werd. Maar dat gaf dan ook een angstwekkend en doordringend geluid.

Tot zover een gedeelte uit het bezoek aan de Quak van Frans Mars.

Naast cacaoafval werden er ook andere artikelen gemalen of uitgeperst in de Quak. Producten als sojabonen, kopra, pinda’s, paranoten en muskaatnoten werden door Terweij bewerkt. Ook werd er af en toe nog wel eens een partij lijnzaad geslagen. Zo kon Terweij nog vele jaren doorwerken. Toen hij te oud werd om nog dagelijks naar de Quak te gaan, nam hij nog een knecht in dienst. In 1931 overleed Evert Jan Terweij op de leeftijd van 82 jaar. 

De Quak kwam toen tot stilstand en werd geveild. Koper van de molen was Evert Jans zoon Jan Terweij, die het bezit van zijn vader voor ƒ 865 kocht. Toch lukt het hem niet om de molen weer in bedrijf te nemen of te verhuren. Daarmee was het lot van de Quak bezegeld. In 1934 verkocht Jan Terweij de molen aan de firma Groot & Co. die eigenaar was van de malerij “de Verwachting”, de voormalige pelmolen “de Hondeman”. In mei 1934 werd het achtkant van de Quak gesloopt, de molen begon toen reeds tekenen van verval te vertonen. De schuur en de onderbouw van de molen bleven staan als opslagplaats. Na 1950 stonden de schuren leeg en raakten in zwaar verval. In de zomer van 1960 stortten de restanten in en werden zij opgeruimd. In 1963 werd op het erf van de Quak de Sint-Jozefkerk aan de Veldbloemenweg gebouwd. Niets herinnert meer aan de kleine oliemolen die hier zolang gestaan heeft. 

Bronnen:
- “Duizend Zaanse Molens” P. Boorsma 1968 blz.120
- “Encyclopedie van de Zaansteek” 1991 blz. 330-331
- “Over molens der familie Honig” P. Boorsma 1939 blz.156-157
- “Zaanse Windmolens” P. Boorsma 1939 blz. 123-124
- “Het Olieslagerscontract” R. Couwenhoven 2002 blz. 50/ 105
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- “de Zaende” 4e jaargang 1949 blz.296
- “de Zaende” 2e jaargang 1947 blz.136
- “Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 1” T. Neuhaus 1987 blz. 40
- “250 Zaanse molens” R. Couwenhoven 2001 blz. 124
- Windbrieven nrs. 8,9 en 12 uitgave van Vereniging de Zaanse Molen 1973 en 1974 artikel van Frans Mars over zijn bezoek aan de Quak
Fulco Rol.

aanvullingen

trivia

Over de laatste eigenaar bestaat een anekdote:
Op een dag met zeer onbestendig weer, draaide de molen uit het zuid westen toen een onweersbui noopte hem stil te zetten. De zeilen werden ingehaald en men wachtte het einde van de bui af.
Na een half uur was dat inderdaad het geval en Terwey klom naar de stelling, constateerde dat de wind was geruimd naar het noord westen, kruide de molen, legde zeilen voor en toog aan het werk.
Maar het was van korte duur, nauwelijks had hij twee koeken klaar of de bui keerde terug. Haastig ging hij naar boven, zette de molen weer stil en haalde de zeilen weer in. Doornat kwam hij weer beneden en zei met een blik op de twee koeken: 'dat paar hebben we alvast".
G. van Soest.
-----

Deze afbeelding (portretfoto bovenin rechts) van molen De Quack te Zaandam uit 1923 is uniek, de foto is gemaakt door mijn grootvader Anton Zweekhorst en nooit gepubliceerd (wèl in de jaren '70 laten zien aan Zaanse molenaars).
Mijn grootvader (1896-1981) was indertijd technisch ambtenaar bij de Arbeidsinspectie en heeft de foto gemaakt toen hij daar een hekje bij bovenwiel en bonkelaar aanbracht. Wie de personen op de stelling zijn, is niet bekend. De man rechts, wat apart van de anderen, is - waarschijnlijk - eigenaar Evert Terweij.
Leo Middelkoop.