Op 10 februari 1519 keurde de vroedschap de bouw goed van een grote stadsrosmolen bij de tegenwoordige Stromarkt. De molenaar Cornelis Pietersz. werd geholpen bij de aankoop van zijn paarden en voor hun voer werd hem ƒ 36 per jaar toegekend. Op 30 december 1523 werd een dergelijke overeenkomst aangegaan met Garbrant Claesz.
Desalniettemin bleek de exploitatie niet aantrekkelijk te zijn, want na 1539 werd het molengebouw verhuurd als werk- en bergplaats van een zeemleertouwer en een kuiper. Een verzoek van huiszittenmeesters van de Nieuwe Zijde om het als turfloods te mogen huren werd op 19 juni 1563 door de vroedschap afgewezen.
Misschien heeft de stadsrosmolen te lijden gehad van de mededinging van de rosmolens, die krachtens resolutie van de vroedschap van 9 juli 1528’ in enige kloosters mochten worden opgericht, niet alleen voor eigen gebruik van de kloosterlingen, maar ook om bij windstilte de burgerij te gerieven.
Bron: Rosmolens in Amsterdam 1519-1919, art. door Mr. J.H. van den Hoek Ostende in Jaarboek Amstelodanum 1973.