Na het overlijden van M. van der Grinten was de windmolen in handen gekomen van diens zoon W. van der Grinten. De molen werd in 1827 geschat op een waarde van ƒ 5000. In verband met de ongunstige ligging van de molen verzocht J. van der Grinten in 1832 om de molen over te mogen plaatsen naar de Mekelaar bij het Begijnenbroek, een lap grond tussen de Dommel en de Broekseweg, ten zuiden van de Brugstraat. Nadat toestemming was gegeven werd het plan echter niet uitgevoerd.
Algemeen Handelsblad, 29 juni 1857:
"EINDHOVEN, 27 Junij. Gisteren avond, circa 12 ure, is de rosoliemolen van A. v.d. Grinten, staande aan den Steenweg te Woensel, afgebrand; de molen is tegen brandschade verzekerd. Gelukkig, dat bij de tegenwoordige droogte geene huizen met daken van stroo in de nabijheid stonden; want dan waren de gevolgen onberekenbaar geweest."
In 1840 kreeg J. van der Grinten alsnog toestemming om naast de windmolen een rosgraanmolen te mogen bouwen, zodat hij ook bij ongunstige wind zou kunnen malen. In 1842 werd de rosmolen uitgebreid met een oliemolen en in 1868 kwam er een stoommachine van 5 pk in te staan.