bouwjaar
verdwenen
afgebroken
geschiedenis

De waterlossing van de lage landen in het gebied gebeurde lang langs een leiding, die het polderwater van west naar oost door een duiker in de Scharendijkseweg afvoerde naar het waterschap Schouwen. Daar de afwatering van de lage gronden moest plaatsvinden dwars door de hoge gronden heen, was er jarenlang gesteggel tussen beide groepen grondeigenaren. Plannen om de lage gronden een rechtstreekse afwatering naar de Noordzee te verschaffen, stuitten af op technische en financiële bezwaren. Eindelijk besloten de ingelanden in 1893 tot de bouw van een windmolen, die het water van de lage gronden moest afmalen tot 2,04 m + AP, en opmalen naar 3,11 m + AP.

Pas later werd het voor het behoud van de molen essentieel geacht het molenerf ter grootte van 1 are 40 centiaren in eigendom te krijgen. Daar de eigenaar G.J. Lette de grond echter niet langs minnelijke weg wilde afstaan, werd deze in 1896 middels een wetsvoorstel door de regering onteigend. Het betrof een deel van het perceel gemeente Renesse, sectie B, no. 151a. Tevens werd het recht van overpad vastgesteld tussen het molenerf en de Lange Duinweg no. 5.

 

27-08-1896: Middelburgsche courant

Watermolen in den polder
de Ooster Ban van Schouwen.

Door de regeering is een wetsontwerp ingediend, houdende verklaring van het algemeen nut der onteigening van grond, noodig voor den bovengenoemden watermolen. Op het te onteigenen terrein staat reeds een windwatermolen van hetzelfde vermogen als de nu geprojecteerde. Bij gemis echter van eenige regeling hoegenaamd ten aanzien van de rechten van het polderbestuur op het bewuste perceelsgedeelte is niet alleen het onbelemmerd gebruik van dien molen maar zelfs zgn bestaan geheel onzeker en mag, uithoofde hiervan, naar het oordeel der regeering, met dat bestaan voor de toepassing van de onteigeningswet geen rekening worden gehouden. Door alle deskundigen is erkend — en het wordt zelfs ook in een der te dezer zake ingekomen drie bezwaarschriften toegegeven dat een watermolen voor den polder het eenige middel is om de tegenstrijdige belangen op den duur bevredigd te krjjgen. Vroeger ontworpen plannen om aan de lage gronden eene rechtstreeksche afwatering te verschaffen naar de Noordzee, zgn afgestuit op technische en voor dezen polder onoverkomelijke financieele bezwaren. Naar de verklaring van Ged. staten van Zeeland heeft het polderbeetuur, dat is eene vergadering van stemgerechtigde ingelanden met bijna algemeene stemmen tot den bouw heeft besloten, zooveel mogelijk getracht de belangen der verschillende ingelanden te behartigen en zullen ook de eigenaren van de hooge gronden door de stichting van den watermolen zijn gebaat.

 


De totale kosten voor een passende windwatermolen werden op 27 september 1893 door de J. van Elzelingen, ingenieur van de provinciale Waterstaat, geraamd op ƒ 625. De molen moest 30 ha kunnen bemalen, het water 1,22 m opmalen, en kwam te staan op het bouwland van G.J. Lette. In het toegangsboek met de inventarisnummers over polders in Schouwen staat bij Oosterenban een afdrukje van een tekening gemaakt door ing. Elzelingen te Zierikzee. Het onderstuk is direct vanaf het grondvlak schuin getekend, en met een onbeholpen staart eraan, ook een vangstok. Vlucht 9 m.

Molenmaker D. Poland te Heerhugowaard kreeg opdracht de molen te leveren en te installeren. De molen moest komen te staan op minstens vier eiken hoofdpalen van 20 cm vierkant en 5 m lang. Ook de vijzelspil, koningstijl, bovenas, windpeluw, penbalk en de stijlen waaronder beschoeiingspalen moesten van eiken zijn. De wielen van eiken- en iepenhout en de kammen van azijnhout. De opstand en bekleding, vijzelkom, beschoeiing, waterloop, roeden enz. van deugdelijk grenenhout. De lengte van de roeden moest tenminste 9 m bedragen en er moesten sterke zeilen op komen. De voorwaterloop moest tenminste 6 m buiten de molen strekken. De molen moest geteerd en waterdicht worden opgeleverd.
Poland schreef de molen 5 december 1893 gereed te zullen hebben, en deze met een schip op 12 december te Zierikzee te kunnen hebben. Zijn twee zoons reisden mee om de molen te monteren.

Ingekomen brief 4 Mei 1906: de afzender wil tijdens de te houden vergadering een voorstel doen ter verbetering van den watermolen. Of dit nog in de agenda opgenomen kon worden.

Vele urenbriefjes van de molenaar voor malen (½ dag bracht hem ƒ 0,50 op, en een hele dag ƒ 1) over diverse jaren na 1906, en een rekening van reparatie van de zeilen in mei 1911. Uit een onderhoudsrekening van M. C. Kappers blijkt dat het molentje een bovenbonkelaar had, hij stak namelijk in nov. 1910 11 nieuwe kammen in het leggend bovenrad.

Inv.no. 616: Bijlagen tot de rekening 1 mei 1913 - 30-april 1914
o.a M C Kappers: rekening met gebruikte materialen voor maken fundering windmotor. Hierin staat dat hij de oude molen op 21 juni 1913 gesloopt heeft.

Bron: Zeeuws Archief toegang 3325, Waterschap Zeeuwse Eilanden, Polder Oosterenban van Schouwen, inv.nr. 8, 16, 18, 616.
Jan de Witte, 19 maart 2019.

bronnen

Bronnen:
- Zierikzeesche Nieuwsbode, 8 feb. 1896.
- De Zeeuw, 27 aug. 1896.
- Zierikzeesche Nieuwsbode, 29 aug. 1896.
Jan de Witte, 2 dec. 2018.

Zie ook het boek "Molens in Zeeland", Frans Weemaes, blz. 48.