- bouwjaar
-
>
- verdwenen
- eigendomshistorie
01-11-1662 - 1677 : Cornelis IJsbrantsz Buijs, november 1677 overl
Zijn zonen IJsbrant Cornelis Buys en Jan Cornelisz Buys volgen hun vader op
- geschiedenis
-
Op het panorama van Leiden op de zogenaamde Kleine Hagen van C. Hagen uit 1675 is deze molen afgebeeld (erfgoedleiden.nl, PV370C1). Het bastion waarop de molen staat is onderdeel van de 6e stadsuitbreiding van 1659.
-----
01-11-1662: Cornelis IJsbrantsz Buijs kreeg een vergunning om de grond op het bolwerk achter het Nieuw Levendaal te huren, om daar later een verfmolen op te bouwen.
01-02-1664: De verfmolen van Cornelis IJsbrantsz Buijs werd gebouwd, met daarnaast nog een woonhuis en tuin. Ook is er een privilegie verstrekt voor een loods bij de molen.
09-04-1663: Uit het Poortersboek blijkt dat Cornelis IJsbrantsz Buys, verfmolenaar van Oude Watering als poorter van Leiden is aangenomen. Een maand later tekent hij een schuldbekentenis voor 1000 gulden. Hij werd vermeld als houtmaalder, wonende op de Oude Weetering
1664: Cornelis IJsbrantsz Buys woonde met zijn vrouw Elisabeth Maertens Verdam en zijn drie kinderen Jan, Neeltge en IJsbrand in Leiden. Hij werd al op 2 januari 1665 benoemd tot heer van de buurt Kraaienvest.
1677: Cornelis IJsbrantsz Buijs overleed in november 1677.
Zijn jongste zoon IJsbrant Cornelis Buys volgde hem op. De oudste zoon Jan Cornelisz Buys is waarschijnlijk al vanaf het begin werkzaam in de molen, wat blijkt uit een notariële akte van 21 mei 1665, waarin hij als 25-jarige met een andere getuige een verklaring aflegt over het wegen en overslaan van 87 stukken proventiehout, met een gewicht van 3077 pond, die enige dagen in het pakhuis hebben gelegen en door de verzoeker van de verklaringen van Amsterdam naar Leiden waren gezonden.
In 1666 trouwt Jan Cornelisz Buijs, Brasijliehoutmaelder, met Leuntje Ariens van Rietbroek. Daags na de ondertrouw maken zij hun huwelijkse voorwaarden. De letterlijke tekst van de inbreng van de bruidegom luidt:
'De conthoralen, tot onderstant van voorsz. huwelicke sullen aanbrengen alle alsulcke goederen als ijder heeft, namelic de goederen van de Bruijdegom sijnde de gene, die hem door overlijden van sijn
moeder sijn aanbestorven, Is daer onder oock begrepen de halve Brasilie houtmolen met de helft van alle de gereetschappen ende de gevolge van dien daer toe behorende hiervoren gememoreert (daervan de wederhelft des Bruijdegoms vader voornoemt toecomt ende aen hem behoort). Des dat de Bruijdegom aen selve sijn vader gehouden sal sijn te voldoen en uijt te keren voor tgene tot de voorsz halve molen dient en specteert de somme van eens drie duijsent Carolusguldens te XL-groten t'stuc.Het kwam er dus op neer dat hij de helft van de molen van zijn nog levende moeder moest kopen en dat doet hij dan ook bijna een jaar later.
11-03-1671: Zus Neeltge Buijs gaat op 11 maart 1671 in ondertrouw met Abraham Jansz van Toornvliet,
15-04-1677: Broer Ysbrant gaat dan in ondertrouw met Maria Philips Bakenes.
De komst van nieuwe huwelijkspartners leidt ertoe dat Cornelis en Elisabeth op 22 juni 1677 testamentair laten vastleggen dat na het overlijden van Cornelis, ongeacht of hij eerst- of laatst stervende is, zijn twee kinderen IJsbrant en Neeltgen de halve houtmolen, waarvan hun broer Jan de andere helft al in eigendom heeft, moeten kopen op basis van een neutrale taxatie. Al vrij snel zien Cornelis en Elisabeth in dat zij daarmee zoon Jan een erfdeel hebben ontzegd, dus op 9 september 1677, als Cornelis al 'ziek te bedde leggende' is, wordt dit testament vernietigd, waardoor de halve molen in de gemene boedel blijft.Kort daarna komt Cornelis IJsbrandsz Buijs te overlijden, want op 19 november 1677 en aanvullend op 24 november 1677 komen de weduwe en haar drie kinderen bij de notaris om de boedel te verdelen. Moedeг transporteert aan haar kinderen pro rato alle meubelen en huisraad, samen met de actie- en inschulden, waarvoor zij haar jaarlijks 200 gulden en een ton best bier zullen leveren en de vrije bewoning garanderen van het huis en gebruik van nader gespecificeerd huisraad en inboedel. De kinderen krijgen ieder een derde in de helft van de verfmolen met verder getimmerte en gereedschappen.
10-05-1685: Jan Cornelisz. Buys is benoemd tot buurtheer van de buurt Kraaienvest.
01-05-1689: Jan Cornelisz. Buys is dan overleden
Zijn weduwe Leuntje Ariens van Rietbroek is dan eigenares van tweederde van de verfmolen en zet het bedrijf voort tot haar dood rond 1705, in compagnie met haar schoonzuster Maria Philips Bakenes, die al sinds ongeveer 1685 weduwe is van IJsbrand Cornelis Buijs en later in 1699 van haar tweede man Willem van Santvoort.
Op 6 april 1699 bepaalt Leuntje van Rietbroek in haar testament dat haar drie nog in leven zijnde dochters Niesje, dan al getrouwd met Orbert van der Teen, Cornelia, dan nog ongehuwd, en Maria ieder voor een derde part erfgenaam zullen zijn. Ten aanzien van het tweederde part in de verfmolen op de Vestwal over de Binnenvestgracht bepaalt zij dat de compagnie daarover niet langer dan een jaar na haar overlijden mag worden voortgezet, tenzij deze eerder met goedvinden van de na te noemen voogden in het openbaar mag worden verkocht aan de meestbiedende. Een week later trouwt Cornelia met Dirck Nivel. Voor Maria duurt het tot 1705 voordat zij trouwt met Hendrik Haseu de jonge. Marij Philipsdr. van Baeckenes ligt 'sieckelijk te bedde' en wijst in haar testament van 23 juli 1699 haar nog minderjarige zoon Cornelis Ysbrantsz Buijs aan als haar enige erfgenaam.
Een half jaar later is zij overleden, erft Cornelis een derde van de molen en wordt door zijn voogden de rekening van de nalatenschap opgemaakt.
Op 27 augustus 1705 komen Orbert van der Teen, getrouwd met Niesge Jans Buijs, Dirck Nivel, getrouwd met Cornelia Jans Buijs, en Hendrik Haseu, getrouwd met Marijtge Jans Buijs, allen kinderen en erfgenamen van Leuntge Ariens van Rietbroek, weduwe van Jan Cornelisz Buijs, bij de notaris. Zij verklaren dat Leuntges boedel onder meer tweederde part bevat in een Roo en Verffmolen met de daarbij behorende
gereedschappen, staande en gelegen op de stadsvestwal tussen de Hogewoerds- en Koepoort, en twee huizen en erven annex de andere staande en gelegen op de Binnenvestgracht tussen de Kraijer-en Rijnstraat, schuin tegenover de genoemde molen.De comparanten hebben dit onroerend goed openbaar te koop gezet, maar gehoord dat een van hen genegen was alles te kopen. In overweging nemend dat het beter was dat alles in de familie bleef hebben zij dit aan Orbert van der Teen als hoogste inschrijver met 9.000 gulden gegund. Een dergelijk groot kapitaal was door hem niet op te brengen, dus werden hem hypotheken verstrekt om de schuld geleidelijk terug te betalen. De feitelijke eigendomsoverdracht liet daardoor ook op zich wachten.
Op 18 september 1706 verkoopt Hendrik Haseu zijn deel met een custingbrief van 3000 gulden zes stuivers; Dirck Nivel verkoopt zijn deel pas op 7juli 1712, voor 2000 gulden, opnieuw met een custingbrief.
Op 5 juli 1714 bepalen Dirk Nivel en zijn tweede vrouw Hillegonda Wijnants in hun testament dat van de kinderen uit zijn eerste huwelijk zijn zoon Dirk Nivel (de jonge) in mindering op zijn erfportie een derde in tweederde part van de verfmolen moet aannemen voor 1600 gulden. Dit verandert weer
bij zijn derde huwelijk, met Geertruijd van Swanenburgh. Zoon Dirk Nivel (de jonge) is dan enig overgebleven kind en zijn stiefmoeder wordt op 20 december 1721 aangewezen als
mede-erfgename voor een kindsdeel. Kennelijk had de jonge Dirk geen animo voor het molenaarsvak, want op 17 mei 1724 verkopen zijn stiefmoeder en zijn voogden hun aandeel in de
molen aan Orbert van der Teen, die dan tweederde van de molen bezitIn 1732 komt Cornelis IJsbrandsz Buijs te overlijden. Zijn weduwe Anna Teeuwis van Leeuwen blijft eigenares van een derde deel van de molen, tot 30 mei 1736.
Dan verkoopt zij haar derde deel aan Arie van Rhee, die op dat moment nog meesterbroodbakker is, voor een koopsom van 4.130 gulden.
Uit een financiële verantwoording blijkt dat Orbert van der Teen tot 31 oktober 1736 alleen de directie en de administratie van de molen heeft gevoerd. Hij rekent dan af met Anna Teeuws van Leeuwen. De koopsom die Arie van Rhee heeft betaald duidt er op dat in die tijd nog steeds sprake is geweest van een vitaal bedrijf. Arie woonde bij zijn (derde) huwelijk met Sara Adriana Comijn in 1730 aan het Nieuwe Levendaal, op de hoek van de Craijerstraat, vlak bij de verfmolen. Hij zal geen onbekende zijn geweest van Anna van Leeuwen, van wie hij in 1736 de molen kocht.En kennelijk ziet hij toekomst in het molenaarsvak. Dit blijkt, als op 17 mei 1747 op het Heiligewegs- en Leidsche Kerkhof in Amsterdam begraven wordt Sara Adriana Comijn, huisvrouw van Arie Ree, baas aan de Tugthuijsmoole (ook een raspmolen) aan de Kostverlorenvaart, nabij de Overtoom, onder (toen nog) Amstelveen. Dit zou er overigens op kunnen duiden dat Arie van Rhee de bedrijfsvoering in Leiden volledig aan Orbert van der Teen en na diens overlijden tussen 1741 en 1750 aan diens oudste zoon Paulus van der Teen heeft overgelaten en alleen in financiële zin heeft deelgenomen, Afbraak Over de laatste jaren van de verfmolen blijft het speculeren,
maar het lijkt wel duidelijk dat haar dagen zijn geteld. Op1 september 1749 krijgen Paulus van der Teen en zijn gezin een borgbrief van de NH Diakonie in verband met hun vertrek naar Rotterdam. Zij blijken echter, volgens een aantekening in de marge, te zijn teruggekomen. En nadat op 12 april 1750 de nalatenschap van Orbert van der Teen is verdeeld volgt op 25 april van dat jaar een verkoop door Paulus van der Teen van zijn tweederde part aan Christiaan Bomhoff en Johannes van
der Spiegel, voor de afbraakprijs van 380 gulden. Over de verkoop door Arie van Rhee of dienserfgenamen van zijn derde part heb ik geen informatie kunnen vinden. Wellicht hebben zij
in Amstelveen hun verlies genomen. Ik ga er van uit dat de molen in 1750 daadwerkelijk is afgebroken.Deze informatie is onderzocht en samengesteld door Arnold van Went, 13-11-2025