Op 22 juni 1706 kregen Willem Vermeulen en zijn compagnons van burgemeesteren toestememing, een door de wind gedreven houtzaagmolen op te richten in de zogenaamde Buiten Park, een deel van de polder De Park, ten noorden van de stad tussen de Linge en de Arkelsedijk gelegen. Voor deze molen buiten de Arkelpoort moest een jaarlijks windrecht van tien gulden aan de stad worden betaald. Zo lang de molen gangbaar zou zijn, mocht de zaagmolen binnen de stad niet worden "geabandonnert": de nieuwe molen mocht dus niet ter vervanging van een bestaande molen binnen de stad dienen. Voorts werd als voorwaarde gesteld, dat de molen in tijd van nood, waarbij aan oorlog en beleg valt te denken, afgebroken zou moeten worden.
De compagnons van Willem Vermeulen, Caspar van Hoey en Hendrik van Oort, trokken zich in 1724 terug.
Willem Vermeulen zette het bedrijf alleen voort, maar ging in 1737 failliet.
De zaagmolen met twee knechtswoningen en loodsen, werd op 2 september 1737 het eigendom van Pieter van Amijde voor 1600 gld.
Deze heeft zijn houthandel met de molen op 2 mei 1749 voor 4000 gld. verkocht aan de koopman Adriaan van Cruyskerken.
Een latere eigenaar was Matthijs Snoeck, waarschijnlijk een neef van Adriaan van Cruyskerken.
Snoeck, die behalve houthandelaar ook lid van de vroedschap was, verkocht de
Parkmolen op 1 september 1788 aan Hermanus Nicolaas Boellaard voor 4600 gld.
Bij deze verkoop werd de voorwaarde gesteld, dat het zaagwerk uit de molen moest worden verwijderd en dat gedurende een periode van twintig jaar de molen niet als zaagmolen mocht worden gebruikt. Matthijs Snoeck, die ook eigenaar was van de houtzaagmolen De Nieuwe Molen aan de Arkelsedijk, probeerde daarmede een concurrent uit te schakelen.
De nieuwe eigenaar heeft de houtzaagmolen tot papiermolen doen ombouwen en deze op 17 april 1802 getransporteerd aan zijn schoonzusters Cornelia en Anna Geertruy Ouwens. De prijs bedroeg 3200 gld.