Het Roode Hert werd in 1671 gebouwd door Pieter Jacobsz. Schoen. De windbrief van deze molen werd hem op 2 september van dat jaar uitgereikt. De molen was ingericht voor het vermalen van verfhout en het hakken tabaksbladeren. Mogelijk was het deze Pieter Schoen die de echte basis legde voor de bekende Zaanse verffirma Pieter Schoen en Zonen, later voortgezet onder de naam Sigma Coatings.
De molen werd gebouwd als verfmolen. Toen de familie Schoen de molen op 5 juli 1725 voor ƒ 2425 verkocht aan Gerrit Claesz Joor, verbouwde hij de molen tot snuifmolen en tabaksstamper. Het Roode Hert werd op 5 juli 1725 door de familie Schoen verkocht aan Gerrit Claesz. Joor. Mogelijk had dit verband met het feit, dat Jan Pietersz. Schoen in 1724 de verfmolen "de Gekroonde Schoen" had laten bouwen.
Op 20 april 1730 ontstond er in de eest van de molen brand, welke spoedig werd geblust. Een eest was een grote rechthoekige gemetselde bak, die zich meestal op de schuurzolder bevond. Deze bak was ongeveer een halve meter hoog en voorzien van een metalen plaat met gaatjes. Onder dit rooster werd vuur gestookt en op het rooster werden producten gedroogd, bv. tabaksbladeren. Door de producten geregeld te keren werd voorkomen dat er brand ontstond. In pelmolens bevond zich ook een eest die werd gestookt met zwavel om zo ongedierte in de gort de doden.
Toen op 3 januari 1739 het "vorff- en snuyfcontract" werd opgericht, behoorde het Roode Hert tot een der deelnemers. De verzekerde waarde van de molen bedroeg ƒ 2000.
Na het overlijden van Gerrit Joor in 1742 werd de molen door de weduwe van Joor verkocht aan Samuel Valentijn.
Op 22 januari 1754 brak er weer brand uit in de molen. Ditmaal kon de molen niet geblust worden, en brandde hij tot de grond toe af. Als extra notitie vermeldt de verzekering "tot op de stenen pilaren verbrand". Er volgde geen herbouw, over een uitkering van de verzekering wordt geen melding gemaakt.