trivia
Over de bijnaam van de molen schrijft P. Boorsma in zijn boek “Zaanse Windmolens” het volgende:
“De bijnaam is, ook in dit geval, te wijten aan het naambord van de molen. Op dat bord had de schilder een aardig tafereeltje afgebeeld, nl. een rijk geklede jongen, spelend met een geitebok. De “vox populi” is dat weeldekind blijkbaar niet gunstig gezind geweest. De bijfiguur viel zeker meer in de smaak dan de hoofdpersoon en daarbij zal wel het idee voorgezeten hebben, de moleneigenaar, die de weelde dusdanig “te pronk” stelde, een hak te zetten.”
Alle Zaanse molens waren vroeger verplicht om twee naamborden aan de molen te hebben hangen. Dit in verband met de belastingheffing. Op het ene bord stond de naam van de molen in letters geschreven, op het andere bord werd de molennaam in een schildering uitgedrukt. Zo konden ook analfabeten in die tijd de molen herkennen.
Aan de zuidkant van de molen hing een geschilderd naambord met daarop afgebeeld een rijk gekleed kind, spelend met een bok.

Verder vermeldt Boorsma nog de volgende wetenswaardigheid, die betrekking had tot Het Kind van Weelde.
“Volgens overlevering is de Bok de aanleidende oorzaak geweest van het ter markt verschijnen van de, eertijds welbekende ‘klopbot’.
Het moet dan gebeurd zijn, dat, als de vissers hun netten onder het ijs van het toegevroren IJ plaatsten, degenen wier viswant het dichtst bij De Bok uitgezet was, steeds de meeste bot vingen. Het geklinkklank der heien van de oliemolen, dat verweg hoorbaar was en zich, door het ijs geleid, over grote afstand over, en blijkbaar ook in het IJ voortplantte, moet dus voor de botjes een bijzondere bekoring gehad hebben.
Uiteraard slaagden de betrokken vissers er niet in hun ondervinding op dit gebied, geheim te houden. En, daar slechts weinigen hunner concurrenten in de omgeving woonden, konden de gelukkig botvanger ter plaatse van hun voorrecht blijven profiteren.
Maar de ander visserlieden lieten het er niet bij zitten. Enkele hunner namen proeven met kleine molentjes, voorzien van twee of meer stampers, welke onder het malen op een bodemstuk van hard hout vielen, en, op het ijs geplaatst, bij de botvangst dezelfde gunstige resultaten opleverden.
Zolang ‘het IJ het IJ was’ (oude mensen, het een of ander vertellende dat gebeurd was voor de drooglegging van het IJ en daarmede verband hield, noemden zelden een jaartal zonder daaraan toe te voegen: ‘toe ’t Aai ’t Aai nag was’) kwamen, telkens wanneer “ijs en weer dienende” waren, talrijke dezer apparaten in werking.
Deze wintermalers werden “klopmolen” of “botkloppers” genoemd; terwijl de bot, welke door hun verlokkend geluid in de, onder het ijs geplaatste netten verward was geraakt, algemeen bekend was als: “klopbot”. Later, toen de IJ-polder reeds vele jaren bewoond en bebouwd was, kon men sommige visboeren, ’s winters nog horen roepen: “Bot, aaibot!!!……klopbot weze!” (weze: is er nog nodig).”