- toelichting naam
De naam van de molen is een verbastering van het "Ros Beijaard", het grote paard wat werd bereden door de vier heemskinderen. Dit was ontleend aan de middeleeuwse sage "de Vier Heemskinderen", die zich vermoedelijk in de 8e eeuw afspeelde. De buurman van de Rosbaijer, de westelijker staande oliemolen "de Reinout", was vernoemd naar een van deze vier heemskinderen.
- trivia
Pelmolen, eerder volmolen "de Rosbaijer", zware achtkante bovenkruier met schuur, te Zaandam west aan en ten zuiden van de Mallegatsloot, ten westen van de spoorlijn tussen de oliemolens "de Reinout" en "de Melkpot" in. Bouwjaar 1649, verbrand in 1920.
-----
De pelmolens van de firma Wessanen & Laan
In 1841 werd door de firma Wessanen & Laan pelmolen De Jonge Prinses gekocht. Verder werd in 1845 vergunning gevraagd en gekregen voor het inrichten van de oliemolens Fortuin en Bonte Kraai tot pelmolens. Deze aanvraag werd vermoedelijk slechts gedaan teneinde bewegingsvrijheid te krijgen, want van de vergunning is nooit gebruik gemaakt Voor 1863 was het pellen van gort hoofdzaak en kwam rijst op de tweede plaats, dit veranderde langzamerhand ten gunste van dit laatste produkt en in genoemd jaar had men drie windmolens tot het pellen van rijst in bedrijf: De Jonge Prinses, de Rosbayer en de Zwarte Bonsem. De beide laatste werden gehuurd van Albert Vis. Albert Vis was een vriend van Jan Laan en ook beider firma’s stonden met elkaar in bevriende relatie. Hij was waarschijnlijk de eerste rijstpeller aan de Zaan, want reeds in 1825 vestigde hij zich als zodanig met de tot pelmolen ingerichte molen De Jonge Voorn (aanvankelijk in huur, later -1827- in eigendom.)
Capaciteit
Wat de capaciteit van een rijstpelmolen betreft, wordt door een oud-meesterknecht, die jarenlang op verscheidene pelmolens heeft gewerkt, een maximum van 500 last per jaar genoemd. Dit zal men echter te beschouwen hebben als een maximum uit de tijd, dat de dagen der pelmolens reeds geteld waren en er reeds allerlei perfecties in aangebracht waren, waaronder motoren, die in enkele gevallen gedurende windstille perioden de molen aandreven. Voor een gortmolen wordt een capaciteit genoemd van 200 last per jaar. De pelmolens van de firma Wessanen & Laan verwerkten in 1869 elk ca. 350 last Een last is een oude volume-maat. De inhoud van een Amsterdamse last is 3003.57 liter Een last gerst komt op ongeveer 2040 kg, een last rijst op 1640 kg.
Overgang op Stoom
In 1871 werd besloten ook hier de stoomkracht toe te passen. De nieuwe stoompellerij die de naam Unie kreeg, onderscheidde zich in niet veel van wat de tot dusver bekende windpelmolen te zien had gegeven. Een een-cilinderstoommachine, systeem Nolet, van 112 pk, dreef de installatie, bestaande uit vier pelstenen (waarvan twee eerste-snee’s of relstenen en twee tweede snee’s), een paddysteen en een doppensteen aan. Ravelwiel, harp, waaierij enz treffen wij ook hier weer aan, doch ook een aantal builen, waaruit blijkt dat men de sortering van de gepelde rijst niet meer zo eenvoudig opvatte als vroeger. Het interne transport van de ene machine naar de andere geschiedde geheel met elevatoren en transportschroeven. Op 25 oktober 1872 was de Unie gereed en begon zij haar eerste partij Javarijst te pellen: 1038 balen Kadanghauer, met een uitkomst van vijfentachtig procent voorloop, acht procent middel en zeven procent meel. De Bonsem had, even tevoren dezelfde soort pellend, negentig en drie kwart procent voorloop, vier en een kwart procent middel en vijf procent meel gehaald. Hoewel dus de conclusie, dat de windmolen zuiniger pelde dan de stoomfabriek, zijn deze uitkomsten niet goed vergelijkbaar, want aan de Unie was blijkens de meeluitkomst, waarschijnlijk dieper gepeld. Hoe het ook zij, de resultaten schijnen niet tegengevallen te zijn, want van de Bonsem en de Rosbayer werd de huur opgezegd terwijl de Jonge Prinses overging in handen van de firma Bloemendaal & Laan.
Tekst: Frans Limbeek, 31 okt. 2005
-----
(*) In de OAT van 1811-1832 wordt de molen "Reus Beyert" genoemd.