De watermolen die hier eens stond, is vermoedelijk in de 12de of 13de eeuw gebouwd, maar zeker is dat niet. De eerste vermelding is in het begin van de 14de eeuw. In een leenregister van 15 juli 1294 van de Hertog van Brabant, staat dat Willem van Cuijk -Heer van Boxtel- van de hertog een molen in Liempde in leen houdt. Toen het hertogdorp Liempde in 1391 een Hoge Heerlijkheid werd, behoorde slechts een deel toe aan Willem van Meerheim, Heer van Boxtel en Liempde. Het andere deel werd naar rata verdeeld onder één familie. Bij verdeling van de erfenis leidde dit tot ingewikkelde toestanden zoals blijkt uit een aantekening uit 1454, wanneer de kinderen van Josef Boudewijns en Josefs van Casteren respectievelijk 1/9 deel van 1/4 deel van de Casterense molen aan Jan Thomas Hannen willen schenken.
In 1466 verkochten Peter en Jan Crabbe het deel van hun bezit aan de Heer Henric van Ranst -Heer van Boxtel en Liempde- waardoor de molen in zijn bezit kwam. Hij verhuurde de molen met het daarbij behorende molenaarshuis aan een molenaar. Vanaf die tijd tot aan het begin van de 19de eeuw werd de molen verpacht aan molenaars. De pachtprijs bedroeg jaarlijks duizend gulden en 20 mud rogge plus 8 mud boekweit. De pacht moest in vier termijnen betaald worden; op St. Jan (24 juni), op Ramisse (10 oktober), met Kerstmis en op 25 maart, (de aankondiging van de Heer) tevens d\f datum van de afsluiting van het contract.
In de zogenoemde 'Franse Tijd' bleek dat Frederik van Salm Kyrbourg, Heer van Boxtel en Liempde veel geld verschuldigd was aan Paulus de Boschaert de Bouwel, een rentenier die in Antwerpen woonde. Na het overlijden van Heer Frederik liet de Antwerpse schuldeiser door de rechtbank van 's-Hertogenbosch beslag leggen op de nalatenschap. Hiertoe behoorde de watermolen van Kasteren. Na het vonnis van de rechtbank werden de goederen verkocht en kwam de watermolen rond 1800 in particulier bezit van Jan Branten. Nadat zijn zoon Godefridus de molen beheerd had en zijn opvolger Jan van der Krabben goedkeuring had gekregen om de molen tevens als pelmolen te gebruiken, werd de steeds meer in verval geraakte watermolen in 1859 te koop aangeboden. Het slechte waterbeheer van de molenaar, waardoor de weilanden en beemden langs de Dommel te lang onder water bleven staan, bracht het Waterschap de Dommel er toe om de molen in 1925 te kopen. Dit leidde in 1936 tot afbraak van sluis en oliemolen. De graanmolen bleef over en werd op 14 februari 1949 verkocht aan de Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging Liempde (C.A.V.). Op 6 juni 1960 werd de molen door de bliksem getroffen en brandde, op enkele muren na, helemaal af. Naar aanleiding van de opgravingsresten in 1986, is een stichting opgericht, 'De Kasterensche watermolen'. Deze wil de molen weer in zijn oorspronkelijke staat terugbrengen in het landschap van Dommel en Liempde.
-----
De Kasterense watermolen was tot 1794 eigendom van de Heren van Boxtel, na de dood van de laatste Heer van Boxtel Prins Frederick van Salm Kyrbourg in 1794 werd het totale goed van de Heren van Boxtel via een curator (& arrondissementsrechtbank, zie BHIC nr. 8. nr. 1049) in 1819 verkocht. Onno Adolph Marck Willem Senerclans de Grancy (o.a. Heer van Haanwijk) kocht o.a. de watermolen van Kasteren. In 1834 verkoopt Senerclans de Grancy de watermolen weer. Waarschijnlijk kocht Jan van der Crabben de molen. In 1857 werd Jan Branten eigenaar.
Informatie van Ger van den Oetelaar, 5 okt. 2014.