bouwjaar
?
verdwenen
afgebroken
geschiedenis
De aanleg van de Zuid-Willemsvaart in de jaren twintig van de 19e eeuw scheidde de buurtschap Budschop van de kom in het dorp. Ruim tien jaar daarvoor werd in opdracht van Napoleon het onvoltooide Noorderkanaal, later de Noordervaart genoemd, aangelegd. De aansluiting lag toen niet op een kruispunt van kanalen, zoals thans het geval is. Een gedeelte van de Noordervaart boog zich met een bocht in noordelijke richting en liep parallel aan de Zuid-Willemsvaart tot juist voorbij Budschop. In de Zuid-Willemsvaart werd Sluis 15 gebouwd, voorzien van een ophaalbrug.

Op een open terrein achter de kanalen stond een standerdmolen, die veel kenmerken van de oude molens van de prinsen van Chimay had, Achter op de kap stond een smeedijzeren windwijzer met het jaartal 1841, waarin de molen werd gebouwd (*).

In het begin van de jaren veertig van de 19e eeuw was de molen op Budschop, vroeger ook de St. Rochusmolen genoemd, met het molenaarshuis, dat aan de linkerzijde van de weg naar Ospel stond, eigendom van de rentenier Franciscus Mertens uit Weert. Zijn erfgenamen verkochten de molen met aanhorigheden in 1867 aan Johanna Maria Horix, de weduwe van Peter Adriaan Trouwen, oud-gemeentesecretaris van Nederweert. Ze woonde in die tijd op Staat, waar de gemeentesecretaris een huis en een rosoliemolen bezat. Bij testament erfde de molenaar Hendrik Trouwen in 1895 de molen met molenaarshuis, stal en erf op Budschop. In 1900 kwam de erfenis op naam van zijn zoon Piet of Peter Hendrik Hubert, die eveneens molenaar op de molen was.

De molen stond goed in het gemaal. Maar de meest voorkomende wind kwam uit de richting Nederweert. In 1912 plaatste Piet Trouwen in het magazijn dat bij de molen stond, een hulpgemaal met een benzinemotor.

Op de windmolen lagen twee koppel maalstenen: een koppel op de bovenste zolder, de voormolen en een koppel op de eerste zolder achter de standerd, de achtermolen. Het gevlucht en de molenas waren van hout; de kap en de borst of het stormeind waren met eikenhouten schaliƫn afgewerkt. De paraplu van de voet was het laatst met asfaltpapier gedekt. Oorspronkelijk was het een halfgesloten standerdmolen. De openingen tussen de teerlingen werden aan de voorzijde dichtgetimmerd en voorzien van een deur, waardoor hij op een gesloten standaardmolen leek.

In 1920 werd begonnen met de aanleg van het kanaal Wessem-Nederweert. De aansluiting met de Noordervaart werd verlegd, Sluis 15 en de ophaalbrug werden afgebroken. In de Zuid-Willemsvaart werd voorbij de aansluiting met het Kanaal Wessem-Nederweert een grote nieuwe Sluis 15 gebouwd. Het hoogteverschil tussen de waterspiegels voor en achter de sluis en de lengte van de schutkolk waren van dien aard, dat er later een kleine waterkrachtcentrale (Tenbruggencatenummer 00179) werd gebouwd. Bij Budschop werd een vaste stalen brug gelegd met hoge op- en afritten. Trouwen verkocht de molen aan de Staat en het bedrijf werd opgeheven. In 1920 werd de molen door de molenmakers Gebr. Hem en Harrie van Aspert uit Heeswijk (N.B.) afgebroken en de onderdelen werden naar de molenmakerswerf afgevoerd.

Piet Trouwen, de laatste molenaar, kocht in dat jaar de stenen bergmolen aan de Leenderweg (Tenbruggencatenummer 02855) in Heeze (N.B.) en liet als herinnering aan de Nederweerter molen de windwijzer achter op de kap van de molen in Heeze plaatsen.
-----

(*) Volgens het kadaster 1811-1832 stond er toen al een molen.