trivia
In de nieuwbouwwijk Plan Kalf is een straat naar deze molen vernoemd. Deze ligt iets ten noordwesten van het voormalige molenerf.
-----

Deze molen had een voorganger, genaamd De Reiger alias De Quak, die in het Oostzijderveld aan het einde en ten westen van de Gouw stond.
In de op 14 december 1697 aan Albert Simonsz. verstrekte windbrief stond hij omschreven als een pel- tabaks en slijpmolen. De Reiger, die later in rederij werd gedreven, brandde op 9 september 1751 tot de grond toe af. Op dezelfde plaats werd een nieuwe en veel zwardere pelmolen gebouwd die, tegen de gewoonte in, niet naar zijn verbrande voorganger werd vernoemd. Hij kreeg de naam De Twee Gebroeders naar de broers Jan en Claes Duijn die ieder voor de helft eigenaar waren van de nieuwe molen.
De windbrief werd op 27 juni 1752 ten name van Claes Adriaansz. Duijn afgegeven.
De Broeders, zoals de molen meestal kortweg werd aangeduid, kon als een van de weinige Zaanse pelmolens bij voldoende wind met drie stenen tegelijk pellen.
Hij was in het assurantiecontract van 4 september 1783 met 6000 gulden de hoogst verzekerde pelmolen.
De lading was hetzelfde jaar voor 5000 gulden verzekerd.
Na het overlijden van Claes werd diens aandeel op 31 januari 1788 voor het getaxeerde bedrag van 3800 gulden toebedeeld aan zijn neef Adriaan Duijn Jansz.
Die zette het pelderswerk tot 7 april 1790 voort en verkocht toen De Twee Gebroeders samen met de eveneens in zijn bezit zijnde pelmolen De Abraham voor 1300 gulden aan Pieter Fransz. Dekker & Zoon.
Op 14 maart 1797 verkocht Pieter Dekker De Twee Gebroeders voor 4000 gulden aan Thijs Jansz. Nomen.
Die loodste de molen, samen met de door hem in 1810 verworven pelmolen De Sint Pieter door de moeilijke Franse periode. Nog bij zijn leven, op 30 mei 1833, deed hij De Twee Gebroeders voor 5000 gulden over aan zijn zoon Jan Tijsz. Noomen.
Na het overlijden van Jan Tijszoon verkocht diens weduwe, Trijntje Lijnen, de pelmolen op 25 maart 1854 aan haar zoon Gerrit Noomen Jansz. Die had kennelijk geen ambitie in het peldersvak want hij liet ruim een jaar later, op zaterdag 12 mei 1855, in het "Gebouw der Koornbeurs" aan de Oostzijdam te Zaandam de Twee Gebroeders.
Na gedane opbod en afslag werd Cornelis van de Stadt voor 10.800 gulden eigenaar van de molen en voor 450 gulden van het gereedschap en de losse goederen.
De kooppenningen dienden "in grof zilvergeld alhier gangbaar of in deugdelijke Nederlandsche munt of bankbiljetten" betaald te worden.
Op 29 december 1858 werd bij een boedelscheiding molen De Twee Gebroeders getaxeerd op 11.000 gulden en voor dat bedrag toebedeeld aan Augustinus Aemilius Cornelis van de Stadt.
Die overleed op 13 augustus 1862 waarna op 25 oktober van dat jaar de pelmolen in Het Beursgebouw te Zaandam werd geveild.
Jan Aten Barendsz. uit Wormerveer was met 8.800 gulden de hoogste bieder en met bijbetaling van 250 gulden voor de losse goederen werd hij de nieuwe eigenaar.
Aten verzekerde datzelfde jaar zijn molen voor 10.000 gulden.
Hij verhoogde dit bedrag in 1878 tot 14.000 gulden maar moest in 1885 accepteren dat door de collectieve verlaging van de verzekerde molens het bedrag werd teruggebracht naar 12.000 gulden.
Na het overlijden van Jan Aten in 1889 werd de molen toebedeeld aan zijn weduwe Jannetje Honigh.
Namens haar schreef de zoon B.J.Aten op 30 oktober 1897 aan het bestuur van het brandassurantiecontract: " Aangezien de pelmolen De Twee Gebroeders Zaandam buiten werking is gesteld, zoo verzoek ik U bij deze, mijn deelneming ad. 12.000 gulden zoo spoedig mogelijk, als U kan den volgenden week, te royeeren".
Op 6 november 1897 was de molen uit de verzekering en werd hij voor 1800 gulden via Dirk Baas Klassz. uit Koog a/d Zaan voor afbraak en overplaatsing verkocht.
jnjv, bron; Ontheemde Zaansche Molens.