- bouwjaar
- bestemming
Vh. bemalen van de Rodenburger- en Cronesteinse polder; thans buiten bedrijf.
- molenmaker
- A.P. Vreeburg, Zoeterwoude (1893)
- voorganger
- omwentelingen
- eigendomshistorie
De Molenstichting Leiden en Omstreken is eigenaar sinds 20 september 2016, daarvoor was dat de gemeente Leiden sinds 1959, daarvoor de provincie Zuid-Holland (zie ook 'Geschiedenis').
- geschiedenis
-
De Rodenburger en Cronesteinse polder werden in 1627 resp. 1632 gesticht; in 1859 volgde de vereniging, al bleef men sommige zaken apart behandelen.
Deze stenen molen werd oorspronkelijk gebouwd in 1704 maar dateert feitelijk uit 1893: op vrijdagavond 8 september 1893 werd de molen tijdens een zware onweersbui door de bliksem getroffen en brandde als gevolg uit.
De herbouw werd uitgevoerd door molenmaker A.P. Vreeburg uit Zoeterwoude. De houten roeden en bovenas werden daarbij vervangen door nieuwe ijzeren exemplaren; de nieuwe wielbak werd gemetseld en was niet langer van met lood bekleed hout; de vier wielen van het gaandewerk werden in ijzer en 'conisch' uitgevoerd. Het ijzerwerk (de vier wielen, boven- en wateras en onder- en bovenijzer van de koningspil) werd vervaardigd door de Grofsmederij te Leiden. Voor de roeden tekende (uiteraard) de fa. Pot te Kinderdijk.
In totaal kostte deze herbouw, met daarbij ook de kosten voor de noodbemaling, ƒ 7738,30. De "Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij enkel voor polderwatermolens te Amsterdam" keerde ƒ 6720,-- uit. Die noodbemaling bestond uit een ter plekke opgestelde locomobiel met centrifugaalpomp (welke machine in eerste instantie niet werkte).
In 1910 werd de molen door de provincie Zuid-Holland onteigend in verband met de verbreding van het vaarwater van De Nieuwe Vaart (tegenwoordig Rijn-Schiekanaal genaamd). De polder kon sindsdien de molen 'terughuren'.
Dat ging (uiteraard) niet goed: het polderbestuur klaagde voortdurend over de kosten die men had en dat de provincie als eigenaar daar helemaal niets aan bijdroeg.
In 1913 werd een elektrisch gemaaltje in gebruik genomen, maar de molen bleef in bedrijf. Pas in 1953, nadat elders een nieuw gemaal was gebouwd, kwam de windkracht definitief buiten gebruik. Maar eigenlijk is het opmerkelijk, zo niet een wonder, dat deze molen hier zo lang heeft gemalen: op oudere foto's is de bomengroei langs de weg opvallend aanwezig en al in de jaren '30 was de windvang uit richtingen als Noord en Zuid ronduit slecht.
Na enige jaren van stilstand en verval werd de molen in 1959 aan de gemeente Leiden verkocht waarna een vrijwel totale uitsloop volgde en de molen vervolgens voor bewoning werd verhuurd. Het gaandewerk werd, op het bovenwiel na, verwijderd. Bijzonder jammer, want alles was uitgevoerd in gietijzer en een uniek (en Leids) fabrikaat.
Vanaf 1959 werd het wiekenkruis af en toe rondgedraaid; draaien was er niet of nauwelijks bij, maar dat was, gezien de inmiddels fors toegenomen bomengroei, min of meer een illusie.
Pas jaren later, toen de iepziekte deels had toegeslagen en er ook nog andere bomen waren gekapt, kon er ook weer wat vaker worden gedraaid, zeker vanaf het moment dat molenaars deze molen huurden voor bewoning. Door de ligging direct aan een drukke verkeersweg met naastgelegen fietspad, blijft draaien uit sommige hoeken problematisch en uit sommige richtingen feitelijk onmogelijk.
In 1993 werden nieuwe gelaste roeden gestoken, ter vervanging van de toen precies 100 jaar oude Potroeden. In 2009 werd de kap opnieuw met riet gedekt, de korte spruit vervangen en het hekwerk nagezien. Ook werd de molen geheel geschilderd.
Het overgebleven ijzeren bovenwiel bestaat in feite uit twee gedeelten: een vangdeel en een (iets grotere) tandkrans met houten kammen.
Alle waterlopen en de goot voor de (indertijd aanwezige) wateras zijn nog aanwezig, inclusief de heul onder de Kanaalweg door. Er is een omtimmering gesuggereerd van het vroegere scheprad, dat thans in gebruik is als schuurtje. De oorspronkelijke omtimmering (tot 1959) was veel lager uitgevoerd, want het wiekenkruis moest er wel overheen kunnen draaien!
Opmerkelijk: deze molen heeft slechts één toegangsdeur. Onder de drempel daarvan bevond zich de wateras (die vanuit de molen naar buiten ging). Waarschijnlijk heeft men dit gedaan omdat alleen op die manier de wateras na een eventuele breuk naar buiten kon worden getrokken.
Molenaars van deze molen:
P. Kuipers (1893; óf na de brand vertrokken óf hier heel kort molenaar geweest)
Cornelis van den Berg (1893 - 1922, vermoedelijk)
Simon Schellingerhout (1922 - 1953). - trivia
Bij de geschiedenis van deze molen is te lezen dat de provincie Zuid-Holland vanaf 1910 eigenaar was en dat de polder de molen kon terughuren. Zeker ook staat er dat de polder meende dat de provincie daarna veel te weinig voor de molen deed.
Toch was dit niet altijd het geval: het zal omstreeks 1939 geweest zijn, toen een schipper met een jacht bij de molen aanlegde, in gesprek raakte met de molenaar en zei dat de molen wel een verfje kon gebruiken. De molenaar stelde dat dat zo was maar dat hij de eigenaar niet was. Waarop de bezoeker zei: “Dat klopt, want IK ben de eigenaar”. Het bleek de hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat. Binnen een maand was de molen geheel geschilderd.
(bericht van Anton Bicker Caarten, te vinden in Allemolens).