Algemene informatie - Molentypen in Nederland - Categorieën molens - Molenseinen
De Nederlandse molens zijn grofweg in drie categorieën in te delen. De meeste molens werden vroeger gebruikt als graanmolen, een onmisbaar onderdeel van de voedselketen voor mens en dier.
In de provincies Groningen, Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland en het westelijk deel van de provincie Utrecht komen vooral de tweede categorie molens voor, de poldermolens. Deze molens moesten met windkracht de laaggelegen landsdelen droog houden.
In Nederland staat nog één combinatie molen (zie rechts).
Als laatste zijn er de industriemolens. Deze laatste categorie bestaat zowel uit windmolens als door water aangedreven molens.
Tenslotte kent Nederland ook nog een handvol molens die geen traditionele molenfunctie (meer) hebben.
1) Korenmolens
Het malen van graan met maalstenen voor het verkrijgen van meel om brood te kunnen bakken werd vanaf de Romeinse Tijd gedaan met kleine handmolentjes.
Rond 1200 kwamen korenmolens in gebruik die door stromend water werden aangedreven. Gezien het daarvoor benodigde geld voor de bouw van zo'n molen, waren deze molens veelal eigendom van de plaatselijke adel.
Als feodaal recht kregen zij van de landsheer daarvoor in ruil het recht om bij het malen van het graan op hun molen belasting te mogen heffen, het z.g.n. "belasting op het gemaal".
Om te voorkomen dat streekgenoten uitweken naar andere molens, werd hen "molendwang" opgelegd. Men was verplicht zijn graan op de molen van de gezaghebber te laten malen.
Het maalwerk zelf werd verricht door aparte molenaars, die de molen voor een pachtsom van de eigenaar huurde.
Hij was gerechtigd om naast de verschuldigde belasting voor de eigenaar een vastgesteld deel van het meel voor zich zelf te houden, het "scheprecht". Omdat molenaars nogal eens ten eigen voordeel te veel schepten, kwamen zij bij de bevolking in een kwade reuk te staan.
Om zo'n watermolen te kunnen verzekeren van voordoende stromend water, ontstond er een ingewikkeld stelsel van stuwrechten, welke in sommige gevallen nog steeds bestaat.
Rond 1300 was de windkorenmolen zodanig technisch ontwikkeld, dat er in West-Europa houten standerdmolens voor het malen van graan werden gebouwd. Vlakke streken, waar het bouwen
van watermolens niet goed mogelijk was, hadden nu ook de mogelijkheid om met windkracht graan te kunnen malen.
Net als bij de watermolens, waren deze molens ook bezit van de landsadel. Tot de tijd van Napoleon bleven de rechten van de lokale adel om op deze manier molens te mogen exploiteren in stand.
In de steden werden molens opgericht op de verdedigingswallen rond de versterkte steden, waardoor voor de molens de windvang in stand bleef en het stadsbestuur een eigen bron van inkomsten
(belasting) had.
In de 15e eeuw werden de eerste stenen torenmolens gebouwd. Het aantal is beperkt gebleven, omdat bouwen in steen veel duurder was dan in hout.
Molens op het platte land hadden doorgaans tot rond 1930 twee "productielijnen", een "bakkersgemaal" voor de broodvoorziening en een "boerengemaal" voor veevoer.
Als maalstenen werden stenen gebruikt die afkomstig waren uit de Eifel en met de Rijnvaart in Nederland kwamen. Deze stenen worden doorgaans "blauwe stenen" genoemd.
Vanaf 1900 werd ook gebruik gemaakt van gegoten (betonnen) stenen, "kunststenen" genaamd.
Het Mechaniek van een Korenmolen (bovenkruier) bestaat uit de volgende onderdelen (zie tekening):
A = de askop, waarin de molenwieken (roeden) gestoken zijn.
B = het bovenwiel, met daaromheen de houten vangblokken (remblokken).
C = de bonkelaar, die samen met het bovenwiel een haakse verbrenging vormt.
D = de koningsspil, die de draai-beweging naar beneden brengt.
E = het luiwerk, waarmee op windkracht zakken graan naar boven kunnen worden gehesen.
F = het spoorwiel.
G = het steenwiel, die samen met het spoorwiel de steenspil
H een bepaald aantal toeren laat draaien.
H = de steenspil, waarmee de maalstenen worden aangedreven.
I = het koppel maalstenen met daaromheen tegen het stuiven een houten kuip.
Voordat het graan in een korenmolen gemalen kan worden, vindt er een ingewikkelde procedure plaats. Op de eerste plaats moet ervoor gezorgd worden dat de molen recht op de wind staat, zodat de wind loodrecht op de wieken waait. Hiervoor moet de molenaar de hele kap van de molen compleet met tandwielen en reminstallatie verdraaien (het zogenaamde kruien). Dit doet hij met behulp van een lier onderaan de molen. Deze lier is vastgemaakt aan de staart, welke laatste weer aan de kap is bevestigd.
De volgende stap is het inschatten van de weerssituatie en het kiezen van de juiste zeilvoering: hoe zachter het waait des te verder moeten de zeilen uitgerold worden op de wieken. Dit is dan ook meteen de volgende klus.
Als de molen na het loshalen van de rem (in molenaarstermen het lichten van de vang) dan eenmaal draait, kan de molenaar binnen aan de slag. Eerst worden met behulp van het luiwerk (hijsinstallatie) de zakken graan omhooggetakeld en in het kaar (opslagtrechter boven de molenstenen) gestort. Dan worden de stenen bijgezet; dat wil zeggen de bovenste draaiende steen wordt neergelaten op de stilliggende onderste steen. Daartussen worden de graankorrels dan gebroken en uiteindelijk gemalen.
Een verdieping lager staat de molenaar aan de licht (afstelinrichting voor de onderlinge afstand tussen de stenen) en regelt continu de kwaliteit (=grof-/fijnheid) van het meel. Als het meel in de zakken zit en afgewogen is, vindt het transport naar de leverancier terug plaats. De taak van de molenaar zit er dan op.
Tussendoor zorgt de molenaar dan nog voor het klein onderhoud, zoals het smeren van de lagers. Ook moet hij voortdurend het weer in de gaten houden en zonodig de zeilen verder op- of uitrollen.
Met de meeste korenmolens in Nederland wordt slechts nog sporadisch op oude ambachtelijke wijze graan gemalen, dat bestemd is voor brood en veevoeders. Het malen voor bakkers schept grote verplichtingen, zoals een te handhaven kwaliteit en een continue leverantie. Dit is voor een vrijwillig molenaar meestal niet weggelegd, daar hij slechts van één dag van de week afhankelijk is. Bovendien waait het op de helft van die dagen nog niet stevig genoeg om met de molen te kunnen malen.
De meeste molens draaien daarom meestal voor de prins. Dit laatste is een uit de Middeleeuwen overgebleven uitdrukking. In geval van beleg liet men in de steden de molens draaien, terwijl het graan allang niet meer voorradig was. Het volk verhongerde zo, maar de vijand had de indruk dat er voldoende graan (en dus eten) was, omdat de molens immers draaiden!
Nieuwe vrijwillige molenaars zijn overigens nog altijd welkom om de Nederlandse molens in bedrijf te houden.
Romeinse handmolen CC licentie
Watermolen
Windmolen
Mechaniek Korenmolen
Website van het
Gilde van vrijwillig molenaars.
2) Poldermolens
Rond 1200 werd door de bisschoppen van Utrecht en de graven van Holland begonnen met de ontginning van het laagveen-moeras in het gebied tussen de huidige steden Amsterdam - Leiden - Utrecht.
Door sloten te graven die het overtollige water deed wegvloeien, kon men met natuurlijke lozing het nieuwe land in cultuur worden gebracht.
Doordat veengrond bij ontwatering de eigenschap heeft om in te klinken, kwam men rond 1400 in de problemen omdat
de natuurlijke waterafvoer steeds meer ging stagneren.
Vanaf die tijd kwamen wipmolens in gebruik, die het water met een door de wind aangedreven scheprad omhoog konden brengen.
De wipmolen is ontstaan uit de toen bekende constructie van de standerdmolen. Door deze technische ingreep was men
ook in staat om het waterpeil in diepere delen (polders) op een kunstmatig niveau te houden.
In deze tijd ontwikkelde zich naast het landsbestuur ook de waterschaps-organisatie om het gewonnen land voor de
voedselproductie in stand te houden.
3) Industriemolens
Door verdere technische ontwikkelingen werden in de 17e eeuw diverse andere toepassingen ontwikkeld die gebruik
gingen maken van grootschalige wind- of waterkracht. Het betreft o.a. het slaan van olie uit oliehoudende zaden,
de fabricage van papier, het zagen van hout, het malen van specerijen, het malen van pigmentpoeder voor verf en het
malen van tras voor metselspecie.
Deze industriemolens hadden voor een te produceren product een speciaal aangepaste inrichting.
Rond Zaandam ontstond in de 17e eeuw door de economische opbloei van de Gouden Eeuw een grote concentratie van industriemolens. Daarvan getuigt momenteel nog het rijtje molens langs de Zaan aan de Zaanse Schans (klik op de foto).
Vooraan ziet u de mosterdmolen "De Huisman", daarachter paltrokmolen (houtzaagmolen) "De Gekroonde Poelenburg",
dan volgt verfmolen "De Kat" (maalt pigmentpoeder voor verven) en oliemolen "De Zoeker".
Rechts zie je op de tekening het mechaniek van een oliemolen.
Werkende oliemolens zijn momenteel bijvoorbeeld te vinden aan de Zaanse Schans (Noord Holland), in Zwolle en Haaksbergen (Overijssel), Roderwolde (Drenthe) en Deurne (Noord Brabant).
Vroeger werd de geslagen olie gebruikt voor de bereiding van voedsel, lampenolie en lijnolie voor de fabricage van verf.
Teksten: Hans de Kroon
Algemene informatie - Molentypen in Nederland - Categorieën molens - Molenseinen top ▲