Molen Eper- of Wingbergermolen, Epen

Epen, Limburg
b

korte karakteristiek

naam
Eper- of Wingbergermolen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen
bouwjaar
bedrijfsvaardigheid
adres
Terpoorterweg 4
6285 NH Epen
beek
Geul
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01134 c
oude dbnr.
B406
Meest recente aanpassing
| Foto
media-bestand
Molen 01134 c Eper- of Wingbergermolen (Epen)
Marcel van Nies (2-10-2016)

locatie

plaats
Epen
plaatsaanduiding
beek
Geul
gemeente
Gulpen-Wittem, Limburg
kadastrale aanduiding
Gemeente Wittem, sectie D, nr. 4171
geo positie
X: 192614, Y: 309396
N: 50.77327, O: 5.92041
biotoopwaarde
landschappelijke waarde
Groot

contact en bezoek

bezoek/postadres
Terpoorterweg 4
6285 NH Epen
molenaar
telefoon
e-mail

website
social media
open voor publiek
nee
gericht op scholen
nee
bijzonderheden
fietsroute
fietsroute in de buurt van Eper- of Wingbergermolen via fietsnetwerk.nl
social media

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
inrichting
Twee koppel 16der kunststenen; sleepluiwerk; pletter; silo's
gangwerk
ijzer, riemtransmissies
wateras
rad
Francis vertikaal
rad diameter
-
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
werkend
bouwjaar
bedrijfsvaardigheid
molenmaker
Pieter Joseph Lintzen, Schweiberg-Mechelen (1844)
omwentelingen
geschiedenis
De Epermolen ligt in het dal van de Geul aan de voet van twee heuvels. Op de westelijke heuvel ligt het dorp Epen en op de oostelijke de buurtschap Camerig.
Rond 1900 was de Epermolen, ook de Wingbergermolen genoemd een alleraardigste dorpsmolen met twee koppels stenen, opgetrokken uit baksteen met een pannen-zadeldak. Hij Iigt op de linkeroever van de Geul en had in die tijd een houten waterrad op een houten as. De rechterhelft van het gebouw was de molen, de linkerhelft de molenaarswoning. Achter de molen lagen een schuur en een stal.

De watermolen werd in 1844 door Pieter Joseph Lintzen zelf gebouwd op een stuk land, dat hij in 1841 had gekocht. Lintzen, die in Schweiberg-Mechelen woonde, was metselaar van beroep en had daarnaast nog een boerenbedrijf.
De Geul maakte op korte afstand boven de molen een scherpe bocht. In die bocht werd de gegraven molentak aangesloten, zodat het Geulwater als vanzelf rechtdoor zijn weg zocht.
In de bocht van de afslag bouwde Lintzen een eenvoudig verdeelwerk met één lossluis. In de loop der jaren werd deze voorziening uitgebreid en vervangen door een brede vaste overlaat met daarin een lossluis. Naast de maalsluis bevond zich ook een lossluis in het gebint van de molentak.
In het midden van de 19e eeuw werd de molen aangedreven door een onderslagrad. De middellijn van het rad bedroeg 5,40 m. en de breedte van 0,83 m.

In de eerste twintig jaar van zijn bestaan deden zich ook hier de bij watermolens veelvuldig voorkomende problemen voor tussen de eigenaren van twee achter elkaar gelegen molens onderling en tussen de eigenaren en het provinciaal bestuur c.q. de waterstaat. Dat zich tussen de weduwe Kannengiesser van de volmolen en Lintzen van de Epermolen verder nog moeilijkheden voordeden, vond voornamelijk zijn oorzaak in de vele ondiepten die er in dat gedeelte van de Geul waren. Door de aanwezigheid van zandbanken en andere aanslibbingen werd het profiel of de doorsnede van de Geul sterk verkleind en daardoor de waterberging, hetgeen vooral voor de Epermolen nadelig was. Stuwde deze molen het water op, dan stond dit al gauw achter de Volmolen te hoog en kon deze molen zijn achterwater niet voldoende en snel genoeg kwijt.
De weduwe Kannengiesser kreeg als voornaamste belanghebbende dan ook van het provinciaal bestuur toestemming op eigen kosten de Geul tussen de molens uit te laten diepen en te reinigen.

Na de dood van Pieter Joseph Lintzen vond in 1857 een successie plaats. In 1858 werd Joseph van de Wever te Wittem eigenaar. Tot de moleninventaris behoorde onder andere zes spitse billen (scherphamers), een molenijzer (molenrijn), een beugelkist met toebehoren, drie molsterschotels (waarmee het meel voor het maalloon werd geschept) en twee monsterkisten (waarin bet schepmeel werd bewaard om verkocht te worden).

Joseph van de Weyer, die ook eigenaar van de windmolen in Ubachsberg was, overleed in 1873. Zijn echtgenote Maria Catharina Grooten trad in 1876 opnieuw in het huwelijk met Martin van Elsen uit Radermuhle bij Niederkrüchten (D.), die daardoor in het bezit van de Epermolen kwam.

Toen de Provinciale Waterstaat in 1890 een peilschaal bij de molen plaatste en van de waterwerken een nieuw procesverbaal opmaakte, bleek de molen een ander waterrad te hebben. Het onderslagrad, dat na 1854 nog eens was vernieuwd, was vervangen door een kroprad met een middellijn van 5,70 m. en een breedte van 0,77 m. Door het aanbrengen van een krop voor het rad werkte het niet meer als onderslagrad maar als middenslagrad, waardoor het rendement werd verbeterd.
Na het overlijden van Martin van Elsen verkocht Maria Catharina Grooten, voor de tweede maal weduwe, de molen met aanhorigheden in 1905 aan molenaar Jan Pieter Stassen te Bocholz.
In de periode, dat hij molenaar in Epen was, onderging de molen grote veranderingen. In 1913 kreeg Stassen van het provinciaal bestuur toestemming om het waterrad te vervangen door een turbine en het molengebouw uit te breiden. Boven de molentak werd tegen de zijgevel van de molen een turbinekamer gebouwd met zodanige afmetingen en plaats, dat aan de voorkant naast de oude baalopening van de maalsluis een smal stuk en aan de achterzijde een breed stuk van de zijgevel overbleef.
De oorspronkelijke voorgevel van de molen werd daarbij verhoogd, waarop een ruime bakgoot werd aangebracht ter verbetering van de opvang van hemelwater. Het aanzien van de molen veranderde daardoor totaal. Het was functioneel, andere eisen stelde men toen niet. De Francisturbine en ook de maalstoel werden in 1914 geleverd door de Machinefabriek en IJzergieterij P. Konings uit Swalmen.

De maalstoel onder de steen- en opslagzolder bestaat uit gietijzeren kolommen. Onder elk koppel 16der maalstenen staan twee kolommen, welke onderling zijn verbonden door een brug met de steenlicht, waarin de steenspil draait. De steenspillen worden rechtstreeks met een riem door de vertikale turbine-as aangedreven. De verbinding tussen de riemschijf en de steenspil vindt plaats door een klauwkoppeling. Later is tussen de steenspillen en de turbine-as een riemspan-rolconstructie op een frame van hoekijzers aangebracht. Aan het boveneinde van de turbine-as bevindt zich eenconische tandwieloverbrenging, die een transmissie-as aandrijft, waarop door middel van een riem bet luiwerk en een haverpletter zijn aangesloten.
De molen is verder ingericht met een houten silo, voorzien van twee mengketeltrechters als uitloop.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd een dynamo op de transmissie-as aangesloten en een accumulatorbatterij geplaatst, die gelijkstroom voor eigen gebruik leverde.
Na de jaren veertig vonden in de gebouwen achter de molen opnieuw veranderingen plaats. Zij werden voor het maken van mengvoer, magazijnopslag en bewoning ingericht. In 1963 nam Peter Schneiders het bedrijf van zijn vader over.

De watermolen is inmiddels al geruime tijd buiten bedrijf, maar tegenwoordig in gebruik als restaurant (de vroegere winkel in de molen is opgeheven). De huidige bestemming doet weinig afbreuk aan het maalgebouw.

foto's

foto's