Molen Rapenburgermolen / Nieuwe molen, Harlingen/ Harns

Harlingen/ Harns, Fryslân
v

korte karakteristiek

naam
Rapenburgermolen / Nieuwe molen
modeltype
Standerdmolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06905 b
oude dbnr.
V7692
Meest recente aanpassing
| Conversie
media-bestand
Molen 06905 b Rapenburgermolen / Nieuwe molen (Harlingen/ Harns)
Jacob Lous (Laurentij), 1610, het noorden links

locatie

plaats
Harlingen/ Harns
plaatsaanduiding
op het ZO bolwerk
gemeente
Harlingen, Fryslân
geo positie
X: 157464, Y: 576163
N: 53.17215, O: 5.42406

constructie

modeltype
Standerdmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
plaats kruiwerk
middenkruier
kruiwerk
zetelkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis
Deze standerdmolen staat op kaarten uit 1610 (Jacob Lous) en 1649 (Joan Blaeu) afgebeeld ten zuidoosten van de NH kerk, op de "Kartou Dwinger", op het eind van het Meulenpad, het nog bestaande Molenpad.

-----

Deze molen werd opgericht op het bastion achter de kerk van Almenum, ook wel Kartou dwinger genoemd. De dwinger was gerealiseerd in 1580. Eerst bekende vermelding van de molen is in 1608. Molenaar Jan Claes verkocht toen de helft van de molen aan Wopke Sibes (eigenaar tot zeker 1617), getrouwd met Anna Cornelis.

Hierna is lange tijd de eigendomssituatie onbekend. Pas uit 1668 duikt de molen weer op als Otto Fockes, getrouwd met Bauck Jenties, een lening aangaat met een kwart aandeel in de molen als onderpand. De molen wordt in de akte de Nieuwe molen genoemd, waarschijnlijk omdat hij, in tegenstelling tot de andere korenmolens, geen voorganger had in de oude stad. In 1670 waren Otto en Bauck al eigenaar van de helft van de molen en in 1676 kochten ze nog een kwart van molenaar Theunis Martens en zijn vrouw Antie Hendrix. Hierbij zullen Otto en Bauck mogelijk in gebreke gebleven zijn, want in 1679 verkocht bakker Doede Hendrix (broer van Antie?) de helft van de molen aan trekschipper Sjoerd Feijckes uit Dokkum. Sjoerd Feijkes kocht in 1688 ook de andere helft van de molen maar niet van Otto en Bauck maar van molenaar Sjoerdt Reijns.

Hierbij ontstaat er een onduidelijkheid in de aktes, want twee jaar eerder, in 1686, was al een helft van de molen gekocht door molenaar Pieter Janzen uit Franeker van molenaar Douwe Sijbrens uit Harlingen, voor 1000 goudgulden exclusief nog te taxeren gereedschap. Bij de verdeling van de erfenis van Pieter in 1712 bleek hij tot zijn dood nog steeds eigenaar van die helft geweest te zijn. Er lijkt dus sprake te zijn van 3 molenhelften.

Meest waarschijnlijk kocht Sjoerd Feijckes in 1679 en 1688 twee maal de helft van een molenhelft, dus twee kwarten. Otto en Bauck betaalden 900 goudgulden voor een kwart van de molen in 1676. Sjoerd kocht in 1679 zijn eerste aandeel van Doede voor 1013 goudgulden. Voor zijn tweede aandeel in 1688 betaalde hij 790½ goudgulden aan Sjoerdt Reijns. Die 2 bedragen lijken eerder overeen te komen met de waarde van het kwart uit 1676 dan met een halve molen.

In ieder geval erfde Jan Pijtters in 1712 de andere molenhelft van zijn vader Pieter Janzen. Na zijn dood verkocht zijn weduwe Antie Johannes in 1728 de molenhelft aan kalk- en steenkoper Albert Jansen, later met beroep cementmolenaar. Gezien zijn beroep was Alberts mogelijk van plan om de molen te gaan gebruiken als trasmolen, maar reeds een jaar later verkocht hij de helft van de 'rogge- en weit'-molen aan de eigenaren van de andere stedelijke korenmolens. Deze eigenaren kochten in hetzelfde jaar 1729 ook de andere molenhelft van de erfgenamen van wijlen Neeltje Claeses, weduwe van Ulbe Hendrix.

In de koopcontracten uit 1728 en 1729 wordt deze molen de Rapenburger m(o)olen genoemd, een 'deftige' of 'voortreffelijke' wind-, rog(ge)- en weitmolen.

Waarschijnlijk in 1729 of kort erna lieten de eigenaren van de andere stedelijke korenmolens de molen slopen in verband met de overcapaciteit op de markt.

Pas in 1845 liet D.J. Sluiter op deze dwinger weer een nieuwe molen bouwen, ditmaal een stellingmolen. Het is echter niet zeker dat de opvolger ook op exacte dezelfde plaats is gebouwd als deze molen.

Bronnen:
- Het molenbestand in Friesland, een overzicht van het aantal der industriemolens in Frl. tot 1900, art. door drs. D.M. Bunskoeke in De Utskoat nr. 40, dec. 1985.
- Molens in en om Harlingen een rijke historie, door Tj. Severein, 1990. En Aanvullingen en correcties ... daarop, 2006 (informatie van Y.J. Elsinga). Verzameling H. van der Kaay.
- molens, mensen, bedrijven; overzicht van vijf eeuwen Harlinger bedrijfsmolens op windkracht, drs. D.M. Bunskoeke, Beilen, 2016

aanvullingen

trivia
NB de coördinaten van de molen zijn gebaseerd op de kaart van Jacob Lous uit 1610.