Molen De Zon, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Zon
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01108 a
oude dbnr.
V1785
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01108 a De Zon (Zaandam-Oost)
Foto: ansichtkaart nr. 135 (Uitg. K. Tanger)

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
Aan de Kalverringdijk en de Zaan, buitendijks, ten noorden van de oliemolen De Oude Wolf.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandam A (1) 482 P. de Jaeger, koopman & fabrikant
geo positie
X: 115976, Y: 499271
N: 52.47977, O: 4.81278

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Enkel oliewerk, later dubbel oliewerk.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De oliemolen de Zon is gebouwd in het jaar 1648. Op 18 februari van dat jaar kocht Adriaan Gerritsz. van Someren van de heemraden van de Kalverlandbedinge (=de Kalverpolder), twee stukken dijk met inbegrip van de onderdijk ten zuiden van de paltrok “de Walrot”. Voor deze stukken land betaalde hij de heemraden een bedrag van Fl.250,-, nog in hetzelfde jaar liet van Someren hierop de molen bouwen. De windbrief van de Zon werd op 30 september 1648 uitgereikt aan van Someren. De originele windbrief bestaat niet meer, maar in een verklaring van 27 oktober 1648 vertelt van Someren dat hij het windrecht had verkregen “voor een hennepkoeckmolen tot Saendam ande Calverdijck”. Jaarlijks moest van Someren een bedrag van Fl.2:10:0 aan windgeld betalen.
Van Someren stamt uit het ondernemersgeslacht van der Ley uit Zaandijk. Naast de Zon, was van Someren ook de bouwheer van de verfmolen “de Kat”, die iets zuidelijker aan de Kalverringdijk stond. Verder heeft van Someren belangen in de eerste verfmolen van de Zaanstreek, “de Parseleimolen” te Zaandijk en de eerste pelmolen van de streek “de Pelikaan” in Koog aan de Zaan.
Op 21 mei 1663 wordt de Zon door eigenaar Jan Hendriksz. Volder tegen brand verzekerd. Dit assurantiecontract was het eerste in zijn soort dat werd opgericht binnen de Zaanstreek. De zeven deelnemers hiervan waren allen olieslagers uit Zaandijk. Zij verplichtten zich om aan een collega, waarvan de molen door brand was verwoest, een bedrag van Fl.250,- uit te keren.
Op naam van Jan Nel wordt de Zon op 14 juni 1727 opgenomen in het olieslagerscontract voor ladingen. Deze collectieve brandverzekering werd op die dag opgericht in Zaandam en verzekerde de goederen die in de molen aanwezig waren. Bij brandschade moesten de deelnemers van dit contract een geldbedrag aan de gedupeerde betalen. Eigenaars van dubbele oliemolens betaalden Fl.50,- die van enkelwerks oliemolens betaalden Fl.30,-. De Zon was als enkelwerks oliemolen gebouwd, maar nu bezat de molen een dubbel oliewerk. Jan Nel had naast de Zon ook de iets zuidelijker gelegen oliemolen “de Os” op zijn naam staan. De opstal van de Zon was bij een ander contract verzekerd en werd pas op 5 juni 1750 bij het OC opgenomen.
In het begin van de negentiende eeuw behoort de Zon toe aan de Zaandijker olieslager Claas Neven Molsz. Naast de Zon is deze man ook de gaande houder van de oliemolens "de Kikkert", "de Oude Haas" en " de Hoop ", respectievelijk gelegen in Wormerveer, Zaandijk en Wormer. Hierna kent de molen meerdere eigenaars.
In 1884 wordt de Zon door de Wormerveerder olieslager Lucas Boekenoogen gekocht. Vanaf 1859 was Boekenoogen olieslager met de Wormer oliemolen “de Moriaan”. In 1881 breidde Boekenoogen de zaken uit met de Wormerveerder oliemolen “de Eenhoorn” en vanaf 1884 sloeg dus ook de Zon voor deze firma.

Tegen het einde van de negentiende eeuw ging het snel bergafwaarts met de Zaanse oliemolens. De stoomolieslagerijen namen de molens vaak letterlijk de wind uit de zeilen en vele werden noodgedwongen stilgezet en gesloopt. Ook Boekenoogen moest zijn bezit inkrimpen en in 1896 stootte hij “de Moriaan” af, die twee jaar later werd gesloopt. Met de Zon en de Eenhoorn bleef hij nog enkele jaren doorwerken.

Op 13 juni 1903 [bron: 1100 ZM, vh. stond er 21 maart 1903. Red.] liet hij zijn twee overgebleven molens uit het olieslagerscontract halen. De Eenhoorn bleef nog twee jaar doorwerken, De Zon werd verkocht aan de firma Latenstein uit Zaandijk. De firma Latenstein zat na het verbranden van haar verfmolen De Valk zonder molen. Latenstein zegde echter ook de windkracht vaarwel, en liet de Zon slopen. De schuur van de molen bleef staan, hierin werd een ertsmalerij gevestigd waar droge verfstoffen werden gemalen. De malerij bleef tot 1970 in bedrijf en werd toen gesloten. De overgebleven molenschuur verbrandde in de nacht van 16 op 17 juni 1972. Hierna kwam er een scheepswerf op de plaats van de Zon, die de naam van de molen kreeg.

Bronnen:
“de Zaende” 2e jaargang 1947 blz. 4-14
“het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 11-16/ 50/ 107
“250 Zaanse molens” R.Couwenhoven 2001 blz. 124
“Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 1” T.Neuhaus 1987 blz. 64
“Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz.141
“Het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 50/ 105
“Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
“de Windbrief” 9e jaargang 1980 nr.33 artikel T.Neuhaus over de afbraak van de Eenhoorn (uitg. Ver. De Zaanse Molen)
“Windmolens” G.Husslage 1965 blz. 10-11
- "1100 Zaanse Molens", Ron Couwenhoven 2015, blz. 156-157.

aanvullingen

trivia
De Zon was een zogenaamde “proefoliemolen”. In de Zaanstreek waren er zeven van deze oliemolens. Het waren “de Zon” en “de Windhond” in Oostzaandam, “het Jonge Big” in Zaandijk, “het Varken” en “de Munnik” te Koog aan de Zaan, “de Reinout” in Westzaandam en “het Huis Assumburg” in Assendelft.
Gerrit Husslage schrijft er in zijn boek “Windmolens” het volgende over:
Wanneer nu een schip met zaad in de handel kwam werden door de kopers van het zaad een drietal molens aangewezen en eveneens door de verkopers een ander drietal. Elk dezer molens moest een monster van een last zaad verwerken. Maar daarvoor dienden ze een half last koolzaad te verwerken om alle eventuele resten der olie van het vorige gemaal weg te spoelen. Deze molens waren dus verplicht om steeds koolzaad in voorraad te hebben. Voor de olieslagers, die altijd stukwerkers waren, gaf dit groot ongerief, daar alles nauwkeurig afgewogen en gemalen moest worden. Dit was dan ook de reden dat de olieslagers voor dit doel dubbel maalloon genoten.
Toen later de pletterijen in zwang kwamen was het deze molens verboden een pletterij aan te schaffen; daarentegen werden ze ertoe verplicht dat beide kantstenen tezamen zestien voet (4,52 m) groot waren. Daar deze stenen aanmerkelijk sleten was deze verplichting tot regelmatige vernieuwing een kostbare geschiedenis. Een nieuwe leggersteen kostte in 1875 Fl.400,- aan levering en klaarmaken; in ogenschouw genomen dat een lopersteen ongeveer 5000 kg en een leggersteen 6 à 7000 kg woog, is dit voor die tijd zo hoge bedrag toch wel in te denken.
Om zeker te zijn dat het zaad voor de te nemen proeven niet met ander zaad vermengd was, was aan iedere proefmolen een af te sluiten zaad- en koekenkast aanwezig, terwijl ook bij de stenen een speciale kuip, de proefkuip, aanwezig was om er het zaad in uit te storten. De uitgeperste olie werd verzameld in een houten kuipje, sester genaamd, in het midden waarvan zich een gladde ijzeren lat bevond. Door schuine inkepingen in deze rechtopstaande lat kon men ruwweg aflezen hoeveel olie zich in het sester bevond.
De nauwkeurige meting geschiedde met de zogenaamde proefstok, een glad geschuurde ijzeren maatlat, waarop nauwkeurig de inhoud van het sester stond aangegeven.
De meesterknechts van deze oliemolens werden blokmaalders genoemd (naar het naslagblok waaraan ze altijd werkten). Het waren uit de aard der zaak bekwame vaklieden. Om begrijpelijke redenen trachtten zij voortdurend de uitkomsten van het proefmalen van elkaar aan de weet te komen. Toen een oude blokmaalder van “het Varken” vernam dat zijn collega meer olie in het sester kreeg, terwijl er op dat moment juist controle op de molen was, wist hij het sester een moment in een donkere hoek van de molen te krijgen en deed hij er een plasje in; of deze handeling resultaat had is mij niet bekend…
De handelaren in zaad waren op contact tussen de blokmaalders niet erg gesteld; misschien is dit wel de oorzaak dat twee van deze proefmolens heel moeilijk te bereiken waren, nl. “Het Huis Assumburg” aan de Nauernase Vaart en “de Windhond”, die bijna op de grens van Oostzaan stond.
Voor het proefmalen was nauwkeurigheid vereist en daarom bleek het noodzakelijk om de inrichting van deze molens te controleren. Hiervoor werd doorgaans een zeer ervaren oude molenmaker aangewezen die één maal per jaar controleerde of de stenen wel de vereiste grootte hadden, of er wel zonder pletterij gewerkt werd en of de laden en slagpersen in staat waren de vereiste hoge druk te ontwikkelen. Het was een eervolle betrekking; de laatste molenmaker die haar vervulde was Adriaan Ulle, aan Het Kalf woonachtig; de laatste proefmolen was “het Jonge Big” aan de sluissloot te Zaandijk.