Molen Het Jonge Big, Zaandijk

Zaandijk, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Het Jonge Big
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
pelmolen, oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01065
oude dbnr.
V5011
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01065 Het Jonge Big (Zaandijk)
Foto: P.de Jong, opname rond 1905, verzameling F.Rol

locatie

plaats
Zaandijk
plaatsaanduiding
20 m Z van de Sluissloot
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandijk A (1) 249 Wed. Klaas de Jager, koopman
geo positie
X: 115254, Y: 498699
N: 52.47458, O: 4.80222

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
De molen was ingericht als gerstpelmolen en bezat twee pelstenen, een luierij, twee harpen en een waaierij, na 1730 werd de molen voorzien van een dubbel oliewerk.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
verbrand
geschiedenis
Het Jonge Big was oorspronkelijk afkomstig uit het naburige Assendelft. Aldaar werd de molen als oliemolen opgericht. Wanneer de molen daar gebouwd werd en waar hij heeft gestaan is niet duidelijk.
Op 30 mei 1675 ontvangt Cornelis Maartsz. Wildeman van Zaandijk de windbrief voor de molen. Daarbij krijgt hij toestemming om zijn “hennepkoexmolen “Jonge Big”, staande te Assendelft” af te breken en op zijn eigen grond te Zaandijk weer op te bouwen. De toestemming tot verplaatsing kwam wat laat, want het Jonge Big was al sinds november 1674 in bedrijf op zijn nieuwe erf. Na de overplaatsing van Assendelft naar Zaandijk werd de molen uitgerust met een pelwerk om gerst tot gort te pellen. De eigenaar van het Jonge Big bleef tot het jaar 1733 een belasting betalen aan de gemeente Assendelft.
Op 26 mei 1694 kwam het Jonge Big in bezit van Simon Jansz. Kuiper uit Koog aan de Zaan. Later, wanneer de molen tegen brand werd verzekerd in 1703, was Pieter Claasz. Mock eigenaar van het Big. Mock en Kuiper waren familie van elkaar, beide achternamen werden in de familie gebruikt. Pieter Mock was eigenaar van de Koger verfmolen “het Gekroonde Zeepaard”, later kocht hij ook de Westzaandammer blauwselmolen.
Tot 1713 bleef het Jonge Big pellen voor de familie Kuiper, toen werd op 27 januari van dat jaar, door de Weduwe Jan Jacobsz. Kuiper, het volgende verkocht:”3/4 parten ende ¼ part in een weldoortimmerde peldegarst moolen, genaempt het Jonge Bigh, staende tot Saendijck bij en omtrent de Sluijssloot”. De molen werd toen gekocht door Pieter Lubbertsz. Koopman en Pieter Gruijs uit Koog aan de Zaan. Later is Pieter Koopman alleen eigenaar van het Jonge Big. Pieter Koopman was zoals zijn naam al aangaf koopman van beroep, verder was hij eigenaar van enkele schepen die op Groenland voeren en bezat hij aandelen in de Oostzaandammer oliemolen “de Wachter” en de Wormerveerder oliemolens “het Jonge Vool” en “de Engel”.
Schijnbaar ziet Koopman niet veel brood in het pellen, want omstreeks 1730 werd het Jonge Big verbouwd tot oliemolen. Bij de oprichting van het olieslagerscontract voor opstallen op 1 juli 1733, liet Koopman, die nu ook werd bijgestaan door zijn zoon, de molen tegen brand verzekeren. De lading van de molen werd pas op 4 juli 1741 opgenomen bij het OC. Kort daarvoor had Koopman zich weer toegelegd op de pellerij met de bouw van de pelmolen “de Grauwe Gans”, enkele jaren later richtte hij ook de pelmolen “de Witte Klok” op.
Pieter Lubbertsz. Koopman overleed op 11 juni 1753. Het Jonge Big kwam toen in bezit van een achterneef van Koopman, Jan Heertjes Volder.

Op 18 januari 1777, liet Hero Volder, de zoon van Jan Volder, het Jonge Big veilen. De molen werd toen niet verkocht. Niet lang hierna werd het Jonge Big onderhands verkocht aan Jan Haremaker uit Koog aan de Zaan.
Jan Haremaker was in de Franse tijd schijnbaar nogal oranjegezind, wat blijkt uit een brief door een van zijn vrienden verzonden:
"Zaandijk, 25 oct. 1795
De Burger Jan Haremaker Cz. Te Koog
De zijlen van den moole het Big loopen hier gedurig in het oog; daarvoor worden nieuwe aanzoeken gedaan: zo zelfs dat indien dit voortduurt, gij mooglijk door ’t committe van waakzaamheid vriendelijk zult verzocht worden om dien aanstoot weg te nemen. Zeer aangenaam zoude het mij zijn, indien gij dit verzoek wildet voorkomen. Daar uw molen de eenige is op onze plaats, die met zulke hoog geel zijlen maalt, en dus uitmunt, twijfel ik niet of gij zult den eenen dag of de ander op een U meest geschikte wijze hierin wel voorzien, en dan blijft dit tusschen ons.
Uw vrind Jan van Vleuten,"
Jan Haremaker had dus zo lang gewacht met het omwisselen van zomer naar winterzeilen, dat het verdacht begon te worden.

Haremaker bleef lang eigenaar van het Jonge Big, pas op 24 maart 1806, kwam de molen in bezit van de firma Jan Nan & Comp., die hiermee haar laatste molen kocht. Jan Nan was sinds 1774 olieslager met de Oostzaandammer molen “de Wind”. Later heeft Nan ook de oliemolens “de Os”, “de Zaadzaaier”, “de Kogmeeuw” en “de Zeemeeuw” voor zich werken. Na het overlijden van Jan Nan in 1808 komen de meeste van deze molens in handen van de Wormerveerder olieslager Hajo Houttuyn, de schoonzoon van Nan.
Houttuyn was reeds olieslager met de Wormerveerder oliemolens “de Samson” en “de Eenhoorn” en “de Pelikaan” in Koog aan de Zaan. Omstreeks 1855 overlijdt Hajo Houttuyn, een gedeelte van zijn bezit werd toen verkocht. Zoon Adriaan Houttuyn kreeg naast “de Wind”, “de Os” en “de Ram” toebedeeld. Het Jonge Big werd toen gekocht door Jan Spekham Duyvis uit Koog aan de Zaan, toch later stond het Jonge Big weer op naam van Adriaan Houttuyn.
Op 17 maart 1888 werden zowel molen als lading uit het olieslagerscontract geschreven. Vermoedelijk is de molen toen in handen gekomen van de Koger koopman/peller Pieter Abraham Dekker, die ook actief was met de Zaandijker pelmolen “de Veenboer”. Kort na 1900 werd het Jonge Big gekocht door Meindert Kamphuis en Teun Oly. Het Jonge Big werd toen niet meer gebruikt als oliemolen, voortaan werd er cacaoboter uit cacao afval geperst. Teun Oly is de oprichter geweest van de firma T.O.C. (Teun Oly & Compagnon). Tot 1915 zouden zij met het Jonge Big werken, daarna werd de productie verhuisd naar een stenen pand aan de Zaan, net iets ten noorden van de nog bestaande meelmolen “de Dood”. Na de Tweede Wereldoorlog werd de firma naam veranderd in de ‘Zaanlandsche cacaofabriek’ v/h Teun Oly & Comp. Het bedrijf is in 1953 overgenomen door de firma De Baronie/ De Heer uit Nijkerk.
Nadat de T.O.C. in 1915 de productie uit de molen had gehaald, werd het Jonge Big verkocht aan de firma Jan Stuurman. Stuurman was ook eigenaar van de oliemolen “de Os”.Vermoedelijk kocht hij het Jonge Big ter vervanging van de verbrande pelmolen “de Grauwe Gans”, die kort daarvoor was ingericht als cacaosorteerderij. Ook werd na deze brand de Oostzaandammer oliemolen “het Oude Kaar” gekocht, die twee jaar later zou verbranden.
Het Jonge Big blijft tot 1923 in bedrijf. Op 19 november van dat jaar raakte de molen door niet genoemde oorzaak in brand en werd hij totaal verwoest.

Het Jonge Big was een zogenaamde “proefoliemolen”. In de Zaanstreek waren er zeven van deze oliemolens. Het waren “de Zon” en “de Windhond” in Oostzaandam, “het Jonge Big” in Zaandijk, “het Varken” en “de Munnik” te Koog aan de Zaan, “de Reinout” in Westzaandam en “het Huis Assumburg” in Assendelft.
Gerrit Husslage schrijft er in zijn boek “Windmolens” het volgende over:
”Wanneer nu een schip met zaad in de handel kwam werden door de kopers van het zaad een drietal molens aangewezen en eveneens door de verkopers een ander drietal. Elk dezer molens moest een monster van een last zaad verwerken. Maar daarvoor dienden ze een half last koolzaad te verwerken om alle eventuele resten der olie van het vorige gemaal weg te spoelen. Deze molens waren dus verplicht om steeds koolzaad in voorraad te hebben. Voor de olieslagers, die altijd stukwerkers waren, gaf dit groot ongerief, daar alles nauwkeurig afgewogen en gemalen moest worden. Dit was dan ook de reden dat de olieslagers voor dit doel dubbel maalloon genoten.
Toen later de pletterijen in zwang kwamen was het deze molens verboden een pletterij aan te schaffen; daarentegen werden ze ertoe verplicht dat beide kantstenen tezamen zestien voet (4,52 m) groot waren. Daar deze stenen aanmerkelijk sleten was deze verplichting tot regelmatige vernieuwing een kostbare geschiedenis. Een nieuwe leggersteen kostte in 1875 Fl.400,- aan levering en klaarmaken; in ogenschouw genomen dat een lopersteen ongeveer 5000 kg en een leggersteen 6 à 7000 kg woog, is dit voor die tijd zo hoge bedrag toch wel in te denken.
Om zeker te zijn dat het zaad voor de te nemen proeven niet met ander zaad vermengd was, was aan iedere proefmolen een af te sluiten zaad- en koekenkast aanwezig, terwijl ook bij de stenen een speciale kuip, de proefkuip, aanwezig was om er het zaad in uit te storten. De uitgeperste olie werd verzameld in een houten kuipje, sester genaamd, in het midden waarvan zich een gladde ijzeren lat bevond. Door schuine inkepingen in deze rechtopstaande lat kon men ruwweg aflezen hoeveel olie zich in het sester bevond.
De nauwkeurige meting geschiedde met de zogenaamde proefstok, een glad geschuurde ijzeren maatlat, waarop nauwkeurig de inhoud van het sester stond aangegeven.
De meesterknechts van deze oliemolens werden blokmaalders genoemd (naar het naslagblok waaraan ze altijd werkten). Het waren uit de aard der zaak bekwame vaklieden. Om begrijpelijke redenen trachtten zij voortdurend de uitkomsten van het proefmalen van elkaar aan de weet te komen. Toen een oude blokmaalder van “het Varken” vernam dat zijn collega meer olie in het sester kreeg, terwijl er op dat moment juist controle op de molen was, wist hij het sester een moment in een donkere hoek van de molen te krijgen en deed hij er een plasje in; of deze handeling resultaat had is mij niet bekend…
De handelaren in zaad waren op contact tussen de blokmaalders niet erg gesteld; misschien is dit wel de oorzaak dat twee van deze proefmolens heel moeilijk te bereiken waren, nl. “Het Huis Assumburg” aan de Nauernase Vaart en “de Windhond”, die bijna op de grens van Oostzaan stond.
Voor het proefmalen was nauwkeurigheid vereist en daarom bleek het noodzakelijk om de inrichting van deze molens te controleren. Hiervoor werd doorgaans een zeer ervaren oude molenmaker aangewezen die één maal per jaar controleerde of de stenen wel de vereiste grootte hadden, of er wel zonder pletterij gewerkt werd en of de laden en slagpersen in staat waren de vereiste hoge druk te ontwikkelen. Het was een eervolle betrekking; de laatste molenmaker die haar vervulde was Adriaan Ulle, aan Het Kalf woonachtig; de laatste proefmolen was “het Jonge Big” aan de sluissloot te Zaandijk.”


Meer interessante info is te vinden op de website: www.duizendzaansemolens.nl.

Bronnen:
“de Zaende” 2e jaargang 1947 blz. 29
“de Zaende” 3e jaargang 1948 blz. 105-112/ 152
“de Zaende” 4e jaargang 1949 blz. 259
“Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz.163-164
“Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
“De molens te Assendelft” P.Boorsma 1942 blz. 27-29
“Het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 50/ 106
“Encyclopedie van de Zaansteek” 1991 blz. 694
“Dat goede oude Zaandijk” G.Oosterbaan 1971 blz. 99/ 115-116
www.duizendzaansemolens.nl R.Couwenhoven
“Windmolens” G.Husslage 1965 blz. 10-11
“Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 1” T.Neuhaus 1987 blz. 84

informatie F.Rol

aanvullingen

trivia
Pelmolen, later oliemolen “het Jonge Big”, achtkante bovenkruier met schuur, te Zaandijk aan de Sluissloot aan een haventje, ongeveer 20 meter naar het zuiden. Vanaf de spoorlijn was het ongeveer 150 meter naar het westen. Bouwjaar 1674, verbrand in 1923.
-----
Het Jonge Big was een molen die was gebouwd op een laag ondervierkant, de kap van de molen was met hout bekleed.
-----

Purmerender Courant, 24 nov. 1923:
"Maandagavond tegen achten brak een brand uit in den cacaomolen 't Jonge Big staande aan de overzijde vanhet Westzanerveld, aan het einde van het Zaagselpad, en toebehoorende aan den heer J. Stuurman Dz. te Koog aan de Zaan. Reeds te halfacht hadden bewoners van het Zaansche dorp licht in den molen gezien, doch men meende aanvankelijk, dat er gewerkt werd. Dit bleek later niet het geval te zijn, want te zes uur waren de arbeiders reeds vertrokken. Zekere Janneman was de laatste die den molen verlaten had, zonder iets verdachts te hebben gemerkt.
Het schijnt, dat het vuur het eerst in het bovengedeelte van den molen heeft gewoed en dat 't zich langzamerhand heeft uitgebreid. Omstreeks kwart over achten stond de molen in lichterlaaie.......
De schuur en een belangrijke partij koopwaar, zooals cacao-afval, cacao olie, notenmuskaat en andere artikelen gingen verloren."

De molen was afkomstig uit Assendelft, en was daar in 1650 gebouwd.