Molen Het Schaap, Utrecht

Utrecht, Utrecht
v

korte karakteristiek

naam
Het Schaap
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
trasmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01042 a
oude dbnr.
V1229
Meest recente aanpassing
| Conversie
media-bestand
Molen 01042 a Het Schaap (Utrecht)
Afbraak op 21 maart 1893. Aquarel van A.E. Grolman

locatie

plaats
Utrecht
plaatsaanduiding
Draaiweg aan het Zwarte Water
gemeente
Utrecht, Utrecht
streek
Vechtstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Lauwerecht A (3) 830 Elis Floris Modderman, fabrikeur, en Cons.
geo positie
X: 136513, Y: 456936
N: 52.10036, O: 5.11739

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier op vierkante onderbouw
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
afgebroken
geschiedenis
In 1783 kregen drapier Simon Elin (afkomstig uit Leiden) en zijn zoon toestemming om aan de Draaiweg een volmolen te bouwen. De molen het Schaap was een achtkante bovenkruier met stelling staande op een hoog gemetseld onderstuk.

In 1803 besloten de erfgenamen van Remees Floris Elm en Catharina Picard tot scheiding van de boedel. Catharina was eerder gehuwd geweest en had uit dit huwelijk met Jean Marret twee kinderen: Mr. Pieter Marreten Catharina Angelique. Uit het tweede huwelijk was Angelique Elm geboren. Laatstgenoemde werd bij de boedelverdeling vertegenwoordigd door haar zoon Remees Floris Elin Modderman. De verdeling had in drie gelijke delen plaats. Aan Mr. Pieter Marret werd de helft van de volmolen het Schaap toebedeeld, die getaxeerd was op ƒ 10.000.

Uit een akte blijkt dat volgens een contract van associatie de wederhelft van de molen in 1791 toebehoorde aan mevrouw C.C. Marret. In 1808 verkocht Pieter Marret de helft van de windvol- rouw- en snuifmolen Het Schaap aan Remees Floris Elm Modderman. Deze werd ook eigenaar van de watervolmolen. Marret had deze in 1801 van de stad gekocht. Voor beide percelen tezamen was de koopsom ƒ 12.600.

Toen de gouden tijd voor de lakennijverheid voorbij was, doch de molen toch nog niet gemist kon worden, was deze een zware last geworden. Marret had een oplossing gevonden door de molen nog aan een andere bron van inkomsten dienstbaar te maken. Na de afschaffing van de administratie van de tabak maakte hij in 1806 de molen geschikt voor het kappen van snuif. Volgens zijn opgave had dit ƒ 4000 gekost. Het had hem echter niet meegezeten, want toen na de inlijving bij Frankrijk de regie werd ingevoerd, had hij zijn bedrijf moeten staken. Wederom volgens zijn zeggen, werd de voorraad snuif met zeer veel schade door de regie overgenomen.

Daarna had hij in 1810 aan het Franse bestuur toestemming gevraagd om zijn volmolen geschikt te maken voor het malen van koren. Aangezien er geen bepalingen waren die dit verboden, was hem toestemming gegeven. Volgens hem bedroegen de onkosten voor deze ombouw ƒ 7000.

Bij het herstel van de onafhankelijkheid deden de vier windkorenmolenaars van de stenen molens een poging om hun monopoliepositie van vóór de omwenteling van 1795 te herkrijgen. Zij dienden aan de Souvereine Vorst een verzoek in om het malen op Het Schaap te verbieden. Als protest hiertegen diende Elin een betoog in, vragende voort te mogen gaan met malen. Hij deelde mede, dat de bouw van de molen hem destijds ƒ 50.000 had gekost. Behalve Elin kwamen ook de eigenaars van de waterkorenmolen in verzet. Ook de bakkers protesteerden tegen het standpunt van de molenaars. Na adviezen van het stedelijk en provinciaal bestuur ingewonnen te hebben, besliste de Prins van Oranje dat zowel Het Schaap als de watermolen graan mochten blijven malen.

In 1816 verkocht Pieter Marret de halve koren- en cementmolen voor ƒ 7.000 aan Christiaan Hendrik Schober. Als begrenzing werd vermeld: noordwaarts de Draaiweg, ten oosten en zuiden de Veengracht. In hetzelfde jaar sloten Schoher en Modderman een associatie, waarbij o.a. het Schaap ingebracht werd. Dit compagnieschap duurde tot 1844, toen Modderman zich terugtrok. Het Schaap en de watermolen kwamen aan Schoher. Deze ging op het Schaap cement malen.

Utrechtse Courant, 1 dec. 1834:
"INRIGTINGEN TE UTRECHT
Onder de bezienwaardige inrigtingen dezer stad, mag vermeld worden een WIND-MOLEN, staande op het Zwarte Water, Wijk M. buiten de Waardpoort. Aan denzelven is toegepast eene Engelsche uitvinding, door den heer P. Verloop, Mr.Molenmaker alhier, op zijne reis door Engeland gadegeslagen en opgeteekend, hierin bestaande, dat de Molenwieken in plaats van met zijlen, voorzien zijn van kleppen, welke, bij eene vermeerderde windkracht, worden geopend, zoodat de Molenwieken, bij de te groote toenemig van dezelve, geene meerdere snelheid aannemen, als wordende deze kleppen toegehouden door tuimelaars, welke door een gewigt worden aangedrukt. - Bovendien is nog aan denzelven Molen toegevoegd, een Molentje achter aan den kap verbonden, hetwelk den Molen, zonder dat men daaraan iets behoeft te verrigten, steeds op den wind brengt.
De voordeelen dezer inrigting bestaan voornamenlijk daarin, dat de Molen steeds juist op den wind gerigt blijft; dat de overtollige windkracht daarop niet anders werkt dan door het openen der kleppen. Zonder den gang van den Molen te versnellen boven het maximum dat men verkiest, en hetwelk bepaald wordt door de zwaarte van het gewigt, dat men aanhangt om de kleppen gesloten te houden. Voordelen, die bij zeer buijig weder, wanneer er meestal te veel kracht is, zeer aanzienlijk zijn, zoodat men op die tijden steeds eenen gelijken gang houdt, terwijl men, bij onze gewone wieken, alle oogenblikken, of de zeilen moet afhalen of bijleggen. Steeds opletten of de wind ook ruimt of krimpt, om dezelve dikwijls met veel moeite en gevaar op den wind te brengen, en, bij onvoorziene sterke windvlagen, de zeilen veelmaals niet tijdig genoeg kan wegruimen, - waarom dan ook veelal de voorzigtige molenaar bij buijig weder met gewone wieken klein zeil voert, en er dus niet veel werk wordt voortgebragt.
Dick te Voortwis, 9 juni 2014.

Op pagina 29 van onderstaand boekwerk staat dat deze molen in 1834 zelfkruiing kreeg en mogelijk meteen zelfzwichting. Met zekerheid is bekend dat er in 1845 zelfzwichting aanwezig was, veruit het oudste voorbeeld in Nederland.
Bron: "De verbreiding van de zelfzwichting in Nederland", Ton Meesters, Molinologie 2004, 21; p. 1-47.
Dick Zweers, 18 apri 2005.

Als gemachtigde verkocht Mr. Johan Hendrik Schober in 1855 het Schaap voor ƒ 9000 aan Arie Pos. Hierbij werden voorwaarden gesteld. In de eerste plaats mocht de molen niet ingericht worden voor een bedrijf dat schade kon doen aan de onderneming, uitgeoefend op de watermolen van de verkoper. Speciaal werd gedoeld op de meel- en broodfabriek. Daarentegen verbond Schober zich geen cement te zullen gaan malen.

Het economisch beleid van de overheid was in die tijd geheel anders dan nu. Voor de tras- en cementproductie had men gedurende zeer lange tijd de grondstof verkregen uit de afbraak van bouwwerken, die in vorige eeuwen voor een belangrijk deel uit duifsteen waren opgetrokken. In het midden van de 18e eeuw werd echter ook reeds ruw gesteente uit Duitsland ingevoerd. In 1860 werd nog gemeld door de Kamer van Koophandel dat de tras- en cementfabricage nog op dezelfde voet voortgang hadden. Hieraan kwam in 1862 een einde doordat bij de wet het invoerrecht op gemalen tras, dat vroeger ƒ 5 had bedragen nu werd verlaagd tot ƒ 0,75 per 1000 Ned. pond. Dit vroegere hoge invoerrecht betekende praktisch een invoerverbod. Niettegenstaande de toegenomen invoer van Duits fabricaat had de binnenlandse productie nog niet te klagen, doordat er een zeer grote vraag was als gevolg van de uitvoering van grote werken, waaronder die van de spoorwegen een voorname plaats innamen. Op den duur was de invoer toch fnuikend. In 1874 werd gerapporteerd dat men de concurrentie niet kon volhouden tegen wat men uit Duitsland onder de naam tras invoerde. De nekslag kregen de binnenlandse bedrijven, toen in 1875 bepaald werd dat tras voor grote werken benodigd, ter plaatse gemalen moest worden. De trasmolens, die ingericht waren op de verwerking van een groot volume, werden hierdoor ernstig getroffen.

Zo'n halve eeuw voordat de eerste molen in Noord-Nederland van zelfzwichting werd voorzien had deze molen al zelfzwichtende wieken. Het was dan ook de Nederlands eerste zelfzwichter.
In een handleiding voor de kadetten der genie van D.J. Storm Buysing (3e druk, Breda, 1864) is een beschrijving van deze molen opgenomen. Uit de beschrijving kunnen we opmaken dat het om zelfzwichting van het type Patent Sails ging. Een Engels systeem waarop Sir William Cubitt in 1807 patent verwierf. Hoe en waarom dit Engelse wieksysteem al zo snel op de molen van Christiaan Hendrik Schober aan de Draaiweg werd toegepast blijft onduidelijk.
Piet van Os, molenaar.

In 1875 verkocht Gerrit Pos de molen aan Abraham Cornelis Vink, een aannemer, en Laurens van de Pol, koopman, voor ƒ 31.152. De beide kopers gingen in het eind van het jaar een vennootschap aan tot uitoefening van een handel in bouwmaterialen en het maken van cement. Per 1 januari van ieder jaar zou het mogelijk zijn de associatie te beëindigen, mits een jaar tevoren hiervan kennis werd gegeven. Reeds drie jaar later werd besloten de vennootschap op te heffen. Hierbij werd het Schaap toegewezen aan Laurens van de Pol.

De molen werd in 1893 afgebroken.

aanvullingen

trivia
De aquarel van A.E. Grolman toont ongemerkt het bewijs dat de molen daadwerkelijk een windroos heeft gehad voor zelfkruiing: de kapconstructie is al grotendeels verdwenen, maar de bovenas ligt nog steeds op z'n plaats. Indien de molen een staart had gehad, zou de lange spruit (onder de bovenas) nog zichtbaar moeten zijn. Het zou zeer onlogisch zijn dat de lange spruit tijdens de afbraak eerst vanonder de bovenas zou zijn gehaald. Overigens bestaat er een foto van de molen in complete toestand --genomen vanaf een nabijgelegen kerktoren-- waarop de windroos te zien is.
Willem Roose, 9 juni 2006.

De foto uit 1870 is afgedrukt in "De Monumenten van Geschiedenis en Kunst" (Geïllustreerde Beschrijving); "De huizen binnen de Singels" deel III A; (’s-Gravenhage 1989); p. XXXII, afb. 14. W.C. van Dijk, panorama vanaf de Domtoren, ca. 1870.
Ik heb er een (onscherpe) scan van gemaakt. De windroos is duidelijk te zien. De kwaliteit van de originele foto is meer dan redelijk, maar " target="_blank">een link naar het Utrechts Archief leert dat deze foto's slechts in de studiezaal te raadplegen zijn.
Dick Zweers, 20 dec. 2017.
-----

Op de afbeelding [welke?] is de molen Het Zwarte Schaap te zien aan het Zwarte Water.
Davy van Asperen, 5 juli 2008.