Molen Het Honingvat, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Het Honingvat
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
00853
oude dbnr.
V1746
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 00853 Het Honingvat (Zaandam-Oost)
Detail van onderstaande foto

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
Gouw wz., achter de Kopermolenstraat
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandam C (1) 516 Cornelis de Vries, koopman
geo positie
X: 117159, Y: 495859
N: 52.44919, O: 4.83058

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
De molen bezat een dubbel oliewerk, later ook een maalsteen.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
vlucht
25 meter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Het Honingvat werd in 1685 gebouwd voor Gerrit Symonsz Honigh, hij verkreeg op 25 januari 1685 de windbrief voor de molen. Uit het bedrag van 6 pond dat hij jaarlijks aan windrecht moet betalen blijkt dat het Honingvat een dubbele oliemolen was.
In het archief van de Grafelijkheidsrekenkamer staat als eigenaar Gerrit Sijmonsz Coninck vermeld, maar dat is een fout. Hij heette Honigh zoals uit latere stukken bleek. Gerrit was een zoon van de koopvaardijschipper Symon Jacobsz Honigh, die in Oostzaandam in de Noort bij de Noordervaldeur woonde. Symon was ook reder, hij had parten in het schip het Hoonichvat, waarop zijn zoon Jacob Symonsz Honigh schipper was. Dat verklaart ook de naam van de oliemolen. Gerrit en Jacob handelden samen. Na de dood van Jacob zette Symon het bedrijf voort met zijn schoonzuster. Hij woonde zelf overigens niet meer in Oostzaandam, maar in Westzaandam. Gerrit Honigh overleed op 15 november 1710 en werd in de Westzijderkerk begraven.

In 1714 werd het Honingvat door eigenaar Cornelis Klooker tegen brand verzekerd in een assurantiecontract. Vermoedelijk was het zijn zoon, Garbrant Klooker, die met de molen op 14 juni 1727 toetrad tot het olieslagerscontract voor ladingen. Niet lang hierna kwam het Honingvat in handen van Klaes Cornelisz. Taan, een koopman uit Oostzaandam. Naast het Honingvat, had Taan ook de oliemolen “de Kater” in zijn bezit. Van deze beide molens werden de opstallen op 1 juli 1733 verzekerd bij het OC. De zaken gingen Klaes Taan voor de wind, want in 1741 liet hij een pelmolen bouwen die de naam “de Taanman” kreeg.

In het begin van de negentiende eeuw behoorde het Honingvat toe aan Cornelis de Vries, die ook eigenaar was van de oliemolen “de Kopermolen” en de pelmolen “de Taanman”. Of er een link ligt tussen Cornelis de Vries en Klaes Taan weet ik niet.
Tijdens de Franse overheersing weet Cornelis de Vries zijn molenbezit aardig uit te breiden, hij werd namelijk ook eigenaar van de oliemolens “de Reinout”, “de Melkpot” en “de Vergilius.
Omstreeks 1835 begint Jacobus Kluyver voor zichzelf met in eerste instantie de beide Wormer oliemolens “de Zeug” en “de Spatter”. In 1839 verwerft hij “het Honingvat”, samen met de kort bij gelegen oliemolen “de Woudaap”.
Jacobus Kluyver is getrouwd met Machteltje Honig, een dochter van Cornelis Honig, die op dat moment een van de grotere moleneigenaren is. De zoon van Jacobus Kluyver en Machteltje Honig, Albert Kluyver, krijgt later de oliemolens “de Visser”, “de Jonge Wolf” en “de Quak” onder zijn beheer, uit de erfenis van Cornelis Honig. Later worden alle molens samengevoegd in de firma Jacobus Kluyver. Nog weer later werkt Kluyver ook met “de Zaadzaaier” en “de Munnik”. De firma Jacobus Kluyver houdt zijn vijf overgebleven molens tot 1904 in bedrijf en doet ze daarna in verkoop. Op 30 april 1904 werd het Honingvat uit het olieslagerscontract geschreven en komt de molen op naam van Hein Groen te staan. Deze Hein Groen gaat de molen in eerste instantie gebruiken voor de verwerking van cacao afval. Uit dit product werd cacaoboter gewonnen, wat door persing verkregen werd. Fabrieksmatig was het nog niet mogelijk om alle boter uit de cacao te krijgen, zodat het voor een aantal oliemolens in die tijd nog een aardige verdienste betekende. Wat later laat Groen ook een platte steen instaleren voor het vermalen van diverse producten. Omstreeks 1920 stopt Groen met de molen en gaat hij hem verhuren. Eerst gaat Wijbrand Roos (de latere eigenaar van de Koperslager) de molen huren, omstreeks 1925 is het Piet de Haan die nog maalt met het Honingvat. Op 8 november 1929 raakt het Honingvat in brand, door een mirakel weet de brandweer de molen te behouden. De schade aan de molen is echter enorm, naast het feit dat het binnenwerk zo goed als verbrand is, is ook het rietdek zwaar beschadigd. Deze brand betekent het einde van het Honingvat. Door de crisisjaren en het einde van het molentijdperk is het beslist niet lucratief meer om de molen te herstellen, wat ook niet gebeurt. Het Honingvat raakt in een verval zoals maar weinig Zaanse molens ooit mee hebben gemaakt, daarbij geholpen door de Zaanse jeugd, die in de verlaten molen een fijne speelplaats heeft. Het verval van het Honingvat duurt 11 jaar. In januari 1941 komt dan eindelijk de sloper, om de molen uit zijn lijden te verlossen. Kansen op herstel zijn er nooit geweest en er zullen niet veel mensen zijn geweest die het verdwijnen van deze molenruïne hebben betreurd.
Het historisch overzicht van de Zaanse molen vermelde het volgende:”Het Honingvat, oliemolen in het Oostzijderveld, verwerd in de laatste jaren tot een onooglijke bouwval en verviel in handen van de sloper. De abnormale prijzen van hout en ijzer waren aan dit gebeuren vermoedelijk niet vreemd”.
Na de sloop van de molen werd aan de Gouw het Burgemeester in ’t Veldpark opgericht. De kantstenen van het Honingvat die na de sloop waren blijven liggen, werden hierin als een soort van herinneringsteken opgesteld. De stenen zijn helaas stukgevroren. Vandaag de dag moet men diep in het struikgewas zoeken om deze laatste overblijfselen van het Honingvat nog te aanschouwen.

Gerrit Husslage heeft in zijn boekje “Nieuwe schetsen uit het oude Zaanse molenleven” een hoofdstuk over het Honingvat geschreven. Alleen heeft Husslage de namen van de molen en zijn molenaars veranderd, omdat zij bij het verschijnen van zijn boekje nog in leven waren. Het was niet zijn bedoeling op een stuk geschiedenis te schrijven, het was meer zijn bedoeling de sfeer van het oude molenleven weer te geven. Hieronder volgt het verhaal.

“Eeuwenlang was de oliemolen “het Olievat” in handen geweest van grote firma’s met meerdere molens, en als zodanig was het onderhoud steeds “molenwaardig” geweest. Maar toen deze firma’s geleidelijk aan stopten met hun molens, kwamen verscheidene molens, ook deze, in handen van kleine handelaars en eigen baasjes, die het met het onderhoud zo nauw niet namen.
De nieuwe eigenaar van het “Olievat”, een scharrelaar in van alles en nog wat, liet in de molen een platte steen aanbrengen op het lege zolder en maalde er zelf enige jaren mee. Toen hij er mee ophield, verhuurde hij de molen aan een jeugdige, pas begonnen handerlaar-molenaar. Daar de regeling van het onderhoud niet behoorlijk wederzijds was vastgelegd tussen huurder en verhuurder, begon de verwaarlozing en neergang van deze molen toen eerst goed…..
Jan een jeugdige molenmaker, kreeg van de eigenaar van ons “Olievat” op een goede dag opdracht om 6 steenwielskammen te maken. Toen het een dag, in zijn ogen, vrij stil weer was, zodat de molen toch wel niet zou malen, vertrok hij naar de molen, om deze kammen in het steenwiel “in te boeten” (d.w.z. hier en daar ter vervanging van slechte kammen, in te zetten).
Toen hij evenwel aan de molen verscheen, oordeelde de jeugdige molenaar, dat er nog wind genoeg was om te malen, zodat Jan onverrichterzake moest terugkeren. Terug “an de worf” werd hij flink geplaagd door zijn makkers, omdat hij zich had laten wegpraten. Toen hij dan ook niet veel later door zijn baas weer naar het “Olievat” gezonden werd, op een stille dag, vertrok hij met het vaste plan zich niet weer weg te laten sturen.
Nu, dat lukte deze maal heel goed. Ook de molenaar vond het prachtig, dat hij kwam. Jan ging aan de slag, maar ontdekte al gauw, dat er in het grote steenwiel met zijn zeer vele kammen, aanzienlijk meer dan zes stuks vervangen moesten worden. De eigenaar en de huurder werden er allebei bijgehaald, en het geval veroorzaakte al spoedig onenigheid tussen beide heren. Ze verwijderden zich om het geval, zonder door Jan gehoord te kunnen worden, uit te praten, en even later kwam de eigenaar terug met de mededeling, dat het met dat steenwiel heus wel meeviel. Tegen Jan zei hij: “Kaik, zeun, jai benne nag niet zo lank in dut vak, maar neem ’t nou maar van ’n ouwe molenaar: D’r benne gerust zo veul kamme niet nodig in zo’n wiel; d’r kender best om de aar ientje tussenoit”.
Zoals men weet wordt het grote steenwiel aangedreven door een betrekkelijk kleine schijfloop, die op het staande spil gemonteerd zit. Steeds bevinden zich twee kammen van het steenwiel tegelijk in de schijfloop, die de kracht via deze twee kammen overbrengt op het steenwiel. In een groot uitsporend wiel, als een steenwiel, steunen de kammen elkaar via de “dammen”, dat zijn de stukken hout in het wiel, tussen de kammen. Het is dus wel duidelijk dat de theorie van de molenaar zijn zuinigheid verried, die de wijsheid bedroog: wanneer er om-de-kam steeds een wordt weggelaten, staat er hoogstens nog 1 kam tegelijk in zijn werk, d.w.z. dat er telkens slechts een tand van het steenwiel zich in de steenschijfloop bevindt, en geheel alleen de kracht van het staande spil op het steenspil moet overbrengen. Deze kam wordt natuurlijk veel te zwaar belast, terwijl de “dammen” aan weerszijden niet gesteund worden door de naburige kammen, en dus gemakkelijk los werken. Bovendien loopt een wiel met de helft van het vereiste aantal kammen veel schokkender en onregelmatiger dan een normaal wiel, hetgeen de slijtage allerwege bevordert. Jan ’s vaktrots kwam dan ook heftig in opstand tegen dit plan, maar hij moest tenslotte, onder het motto: “De klant is koning”, zwichten en toen hij eindelijk zeer onvoldaan, vertrok had hij 12 slechte kammen verwijderd, en daarvoor 6 nieuwe ingestoken. Het gevolg was, dat er op 6 plaatsen in het wiel een kam ontbrak…
Enkele maanden later herhaalde zich de geschiedenis: Er waren weer enkele kammen “geknaaid”, Jan werd weer geroepen, maar nu hoefde hij er niet eens nieuwe kammen in te steken aldus zijn opdrachtgever: het ging immers best met die gaten in dat wiel, als het wiel nog goed(!) draaide met 6-kammen-te-kort, dan zou het ook nog wel draaien, als overal, om-de-ander, een kam zou ontbreken…
Jan werd dus verzocht “het ene gat met het andere te stoppen”. Weer werden alle slechte kammen verwijderd, en de overblijvende zodanig over het wiel verdeeld, dat dit nu met de helft van het vereiste aantal kammen zijn taak verder zou moeten volbrengen.
De vang werd opgehaald, en jammerlijk piepend, krakend en schokkend zette het steenwiel zich in beweging…
Wat verwacht kon worden, gebeurde: Binnen enkele weken brak er weer een kam. Nu het wiel dus met het uiterste minimum aan kammen gedraaid had, kon het zich nu geen gebroken exemplaar meer permitteren, en het gevolg was, dat de stenen van de molen niet meer gebruikt konden worden. Het duurde nog even, voordat de eigenaar dit toegaf:”Azze je nou een knaipspaak teuge de boitestien zet, en je gevenem ’n zetje, den pakt-ie ‘m wel weer”, zei hij tegen de huurder.
(Wordt bedoeld: Geef de stenen zelf met een hefboom een zetje, en dan grijpen de kammen wel weer in de schijfloop, en misschien “rommelt” het zo nog door).
Dit was echter ook de huurder te gortig, en het einde was dat Jan opdracht kreeg een geheel nieuw gang kammen in het steen wiel te steken.
“Jan, zeun, neem de maat maar effe, en den benne ze wel gauw klaar zeker?”, aldus de eigenaar. Jan, buiten zichzelf over zoveel stommiteit en vernielzucht, gromde: “Den zel ik eerst wel d’rs effe de maat van ’n nieuw gang damme moete neme, want deur al jouw grappe, benne al de damme stikkend”.
Zoals de lezer reeds begrepen zal hebben, zijn de dammen de wigvormige tussenschotten tussen de kammen, die in kepen van de velgen van het wiel worden vastgezet. En of de eigenwijze eigenaar nu al erg geschokt deed over deze mededeling van Jan, er hielp geen lieve moederen aan: zelf zag hij, door Jan erop gewezen, tenslotte ook wel, dat al de “dammen” verbrijzeld waren door de te grote eenzijdige belasting.
Toen alles in orde was gemaakt, was de zuinige eigenaar heel wat meer geld kwijt, dan wanneer hij direct de adviezen van de molenmaker gevolgd had, en telkens elke gebroken kam stuk voor stuk had laten vervangen.
“Zo,” aldus Jan tegen de molenaar na afloop van het karwei, “jai kenne eindelek weer vooroit”.
“Den mag ik eerst me nuwe zaile wel hewwe”, antwoordde de molenaar, “want deuze benne vodde”.
“Zo hewwe je nuwe zaile besteld? Den magge je eerst wel d’rs kroistimmere” (het hekwerk van de wieken vernieuwen), zei Jan.
“Deer denk ik helegaar nag niet over”, zei de molenaar, “want deur dat stilstaan hewwik al zo veul verdienste ‘emist, dat dut ‘r nou niet bai ken”.
“Ik zou toch me hand maar d’rs over me hart straike”, ried Jan, “want ’t gaat gerust niet meer zo, hoor!” “Nee, hoor, zorreg jai maar dat je vandaag klaar komme; vemiddag komme de zaile, den kejjai ze nag effies ophange ok”.
Jan moest zich weer, zuchtend, bij de orders van “koningklant” neerleggen. Het was al donker, toen hij de zeilen bij de as, gedeeltelijk zelfs op de tast, had vastgemaakt, en hij, langs het molenpad door het land, zich naar huis spoedde.
De volgende morgen besteedden Jan en zijn maat om het gereedschap, dat hij het kammen-drama behoorlijk stomp was geworden, weer op de goede scherpte te brengen: de zagen werden gevijld, de beitels geslepen.
Toen ze na schafttijd weer an de worf verschenen, werden ze opgewacht door een verlegen kijkend persoon, die zittend op de schaafbank met zijn benen zat te schommelen… Hun vriendelijk “Goeie morrege” werd nauwelijks beantwoord.
“Is er wet, met je “Olievat?” vroeg Jan. Toen kwam het hoge woord er uit: “D’r legge drie skoot hekkens met me nuwe zaile in ’t slootje”, antwoordde de jeugdige molenaar-huurder. (D.w.z. Van drie wieken was onder de druk van de nieuwe zeilen en de wind het gehele hekwerk afgebroken en weggewaaid met zeil en al !)
“Nou, da’s ok niet mis”, zei Jan, “en kwamme je nou om te vrage ovve wai met je mee gonge?”
“Ja, dat was wel de bedoeling”, was het schuchtere antwoord. “Zouwe dat vierde end ok maar niet effies meeneme, want dat is net eve slecht”.
“Nee, dat ken zo nag wel; ik vind ’t zo mooi genoeg”.
De mannen begaven zich naar de molen; van de drie enden werd het hekwerk geheel vernieuwd, de zeilen werden uit de sloot gevist, en de afgerukte boventouwen van de zeilen hersteld.
Verwondert het de lezer nog, te vernemen, dat een maand na deze, het vierde end ook vernieuwd moest worden…?

Enkele maanden later viel het de huurder op, dat de molen zo trilde, en schudde. Toen Jan erbij werd geroepen en een diepgaand onderzoek naar de fundering instelde, ontdekte hij, dat vier van de acht gemetselde pilaren onder de molen, die de achtkantstijlen steunen, helemaal niet meer “droegen”. Zij waren dusdanig weggezakt, dat er hier en daar een handbreedte ruimte(!) tussen de top van de pilaar en het ondertafelement (de onderste houten balken-ring, waarop de verdere molen gebouwd is) was gekomen! De hele molen bleek te dragen op de stijlen van het slagwerk, tengevolge waarvan de horizontale legeringbalken (onderdeel van het inwendige molengeraamte) door het enorme gewicht van de molen ver naar boven doorgebogen bleken te staan… (M.a.w. de molen bleek niet te “dragen” op de buitenomtrek: de onderzijde der achtkantstijlen, maar werd alleen nog in het midden door inwendige stijlen omhoog gehouden).
Na lang beraad en ruzie tussen huurder en eigenaar, werd uiteindelijk besloten de molen omhoog te vijzelen, tot alles weer vlak kwam. Op sommige plaatsen zweefde de molen toen wel 12 cm boven de pilaren…
Toen Jan en zijn maats, zuchtend aan de vijzels, de molen zo hoog hadden weten op te hale, (nadat de vijzels aanvankelijk steeds waren weggezakt in het drassige land, ondanks de vele stoppingen!), werd de eigenaar gehaald: “Zo, issie nou op hoogte? Nou maar opstoppe zeker?” “Ja, dat dacht je. De pilare moete d’r allegaar of; de haaistokke (heipalen) moete we den vlak make. Miskien moete we bai-haaie en den kenne de pilare d’r pas weer op”, zei Jan.
“Deer denk ik op me ouwe dag niet over. ’t Zel main taid nag wel oithouwe. Zet ‘m maar weer neer!”….
Zelfs na lang praten was hij ook door de huurder niet tot andere gedachten te brengen. De onkosten van het opvijzelen waren zeer groot, maar ondanks dit, hield de baas voet bij stuk. Jan en zijn maats stopten de ruimtes tussen de pilaren en ondertafelement met hout op, en lieten de molen weer zakken, die in deze toestand nog enkele jaren door maalde. Aanvankelijk stond hij iets steviger op zijn voeten, maar al gauw zakte de fundering verder, en herhaalde zich het oorspronkelijke euvel. “Het Olievat” maalde tot hij werkelijk niet meer kon.
Nadat hij enkele jaren voorgoed tot stilstand gekomen was, brak een tijdperk van verwaarlozing aan, die bijna geen voorbeeld heeft in de geschiedenis van de Zaanse molens. Ook ontstond er, terwijl de molen al lang geheel verlaten stond, nog eens brand. Wonder boven wonder wist de brandweer hem nog te behouden, en met een grotendeels verbrand binnenwerk en een zwaar gehavend rietdek, wist de molen zijn bestaan nog weer vele jaren te rekke, om tenslotte, hoe kon het anders, zijn einde te vinden in slopershanden….


Bronnen:
- “De Zaende” 3e jaargang 1948 blz. 227
- “De Zaende” 5e jaargang 1950 blz. 78
- “De Zaende” 2e jaargang 1947 blz. 136
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- “Historisch overzicht van de Zaanse molen” 1950 blz. 40
- “Vereniging de Zaanse molen 1925-1985” 1986 blz. 32
- “Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 1” T. Neuhaus 1987 blz. 33
- “het Olieslagerscontract” R. Couwenhoven 2002 blz. 50, 105
- “Duizend Zaanse molens” P. Boorsma 1968 blz. 134 (vermeldt abusievelijk 5 januari 1685 als afgiftedatum van de windbrief)
- “Nieuwe schetsen uit het oude Zaanse molenleven” G. Husslage 1966 blz.213-218
- Aanvullingen door Ron Couwenhoven, 26 nov. 2018.

aanvullingen

trivia
In het fotoarchief van mijn vader vond ik foto's van de molen Het Honingvat. De 1e foto is een aantal jaren achtergrond geweest voor turnevenmenten rond 1935. De "Actieve katholieken gymverenigingen Victoria (voor jongens/mannen) en SOS (vrouwen/meisjes)" hebben op het terrein rond de molen een aantal jaren uitvoeringen gegeven.
De foto's laten gymnastiekuitvoeringen zien die gehouden werden op 30 juni 1935 met op de achtergrond de molen, die dan al zeer in verval is.
Leonie Holtkamp, 18 nov. 2008.
-----

De molen had een eenvoudige baard met de jaartallen 1684 en 1843.
-----

Windbrief aan Gerrit Symonsz. Honingh,dd. 5 januari 1685.
De molen komt voor het eerst voor in 1714, in een assurantiecontract: Cornelis Klooker, voor de olijmole het Hooningvadt.
In 1839 werd de molen op naam geschreven van Albert Kluyver, in wiens familie hij tot omstreeks 1905 bleef.
Daarna werd Hein Groen eigenaar en die heeft de molen als fouragemaalder ingericht.
Ook werd hij gebruikt voor het vermalen van cacao-afval, waaraan door middel van het slagwerk de cacaoboter werd onttrokken.
Bezuiden de molen was een gebouwtje aanwezig, het zogenaamde `vethok`.
Daarin bevond zich een smeltbak en een filter ter zuivering van de verkregen cacaoboter.
De Zaanse brandkroniek vermeld;
1929.8 nov. Op vrijdagavond,half tien werd brand ontdekt in den ouden oliemolen het Honingvat, gelegen in het Oostzijderveld en behoorende aan de Heer H. Groen, fouragehandel enz..
Na drie kwartier zwaren strijd wist de brandweer den reeds uit de kap slaande brand te stuiten, hoewel het vuur reeds van onder tot boven door den geheele molen zat.
De molen stond ver in het veld, achter de Kopermolenstraat en was moeilijk voor de spuiten bereikbaar.
Alleen de motorspuit No 5 en de V.B. gaven water, maar ze wisten samen den molen te behouden, echter wel met veel inspanning.
De molen was verzekerd.
De oorzaak is niet bekend.
Het pakhuis bleef onbeschadigd.
Daar het vuur enige tijd flink uitsloeg, zoodat zelfs het rieten lijf verbrandde, was het behoud van het Honingvat iets bijzonders.
De ondercommandant van de V.B. brak bij het blusschen zijn arm en moest naar het ziekenhuis vervoerd worden.
Na jaren van verval en vandalisme is hij in jan. 1941 gesloopt
Tekst/informatie ingezonden door G. van Soest.